Delen via


Procedure: Assembly's zoeken met DEVPATH

Notitie

Dit artikel is specifiek voor .NET Framework. Dit geldt niet voor nieuwere implementaties van .NET, waaronder .NET 6 en nieuwere versies.

Ontwikkelaars willen er mogelijk voor zorgen dat een gedeelde assembly die ze bouwen correct werkt met meerdere toepassingen. In plaats van de assembly voortdurend in de algemene assemblycache te plaatsen tijdens de ontwikkelingscyclus, kan de ontwikkelaar een DEVPATH-omgevingsvariabele maken die verwijst naar de build-uitvoermap voor de assembly.

Stel dat u een gedeelde assembly bouwt met de naam MySharedAssembly en dat de uitvoermap C:\MySharedAssembly\Debug is. U kunt C:\MySharedAssembly\Debug in de DEVPATH-variabele plaatsen. Vervolgens moet u het <element developmentMode> opgeven in het computerconfiguratiebestand. Dit element vertelt de algemene taalruntime om DEVPATH te gebruiken om assembly's te zoeken.

De gedeelde assembly moet door de runtime kunnen worden gedetecteerd. Als u een privémap wilt opgeven voor het omzetten van assemblyverwijzingen, gebruikt u het <codeBase-element> of <het testelement> in een configuratiebestand, zoals wordt beschreven in Het opgeven van de locatie van een assembly. U kunt de assembly ook in een submap van de toepassingsmap plaatsen. Zie Hoe de runtime assembly's zoekt voor meer informatie.

Notitie

Dit is een geavanceerde functie, alleen bedoeld voor ontwikkeling.

In het volgende voorbeeld ziet u hoe de runtime kan zoeken naar assembly's in mappen die zijn opgegeven door de omgevingsvariabele DEVPATH.

Opmerking

<configuration>
  <runtime>
    <developmentMode developerInstallation="true"/>
  </runtime>
</configuration>

Deze instelling is standaard ingesteld op false.

Notitie

Gebruik deze instelling alleen tijdens de ontwikkeling. De runtime controleert niet de versies op sterk benoemde assembly's die in het DEVPATH zijn gevonden. Het maakt gewoon gebruik van de eerste assembly die wordt gevonden.

Zie ook