Foutopsporing, tracering en profilering

Als u fouten in een .NET Framework-toepassing wilt opsporen, moet de compiler- en runtimeomgeving zo zijn geconfigureerd dat een foutopsporingsprogramma kan worden gekoppeld aan de toepassing en om zo mogelijk symbolen en lijnkaarten te produceren voor de toepassing en de bijbehorende Microsoft-tussentaal (MSIL). Nadat een beheerde toepassing is opgespoord, kan deze worden geprofileerd om de prestaties te verbeteren. Profilering evalueert en beschrijft de regels broncode die de meest uitgevoerde code genereren en hoeveel tijd het kost om ze uit te voeren.

.NET Framework toepassingen kunnen eenvoudig fouten opsporen met behulp van Visual Studio, waarmee veel configuratiedetails worden verwerkt. Als Visual Studio niet is geïnstalleerd, kunt u de prestaties van .NET Framework toepassingen onderzoeken en verbeteren met behulp van de foutopsporingsklassen in de .NET Framework System.Diagnostics naamruimte. Deze naamruimte bevat de Trace, Debugen TraceSource klassen voor het traceren van de uitvoeringsstroom, en de Process, EventLogen PerformanceCounter klassen voor profileringscode.

In deze sectie

Foutopsporing voor JIT-Attach inschakelen
Laat zien hoe u het register configureert voor het koppelen van een foutopsporingsengine aan een .NET Framework-toepassing.

Het opsporen van fouten in een afbeelding vereenvoudigen
Laat zien hoe u JIT-tracering inschakelt en optimaliseert om een assembly eenvoudiger te maken om fouten op te sporen.

Toepassingen traceren en instrumenteren
Hierin wordt beschreven hoe u de uitvoering van uw toepassing bewaakt terwijl deze wordt uitgevoerd en hoe u deze kunt instrumenteren om weer te geven hoe goed het presteert of of er iets mis is gegaan.

Fouten diagnosticeren met beheerde foutopsporingsassistenten
Hierin worden beheerde foutopsporingsassistenten (MDA's) beschreven. Dit zijn hulpmiddelen voor foutopsporing die werken in combinatie met de Common Language Runtime (CLR) om informatie over runtimestatus te bieden.

Foutopsporing verbeteren met de weergavekenmerken van het foutopsporingsprogramma
Beschrijft hoe de ontwikkelaar van een type kan opgeven hoe dat type eruitziet wanneer het wordt weergegeven in een foutopsporingsprogramma.

Performance Counters (Prestatiemeteritems)
Beschrijft de tellers die u kunt gebruiken om de prestaties van een toepassing bij te houden.

Fouten in ASP.NET- of ASP.NET Core-apps opsporen in Visual Studio (Engelstalig)
Biedt vereisten en instructies voor het opsporen van fouten in een ASP.NET toepassing tijdens de ontwikkeling of na de implementatie.

Ontwikkelingshandleiding
Biedt een handleiding voor alle belangrijke technologiegebieden en -taken voor het ontwikkelen van toepassingen, waaronder het maken, configureren, foutopsporing, beveiligen en implementeren van uw toepassing, en informatie over dynamisch programmeren, interoperabiliteit, uitbreidbaarheid, geheugenbeheer en threading.