De .NET Framework bevordert interactie met COM-onderdelen, COM+-services, externe typebibliotheken en veel besturingssysteemservices. Gegevenstypen, methodehandtekeningen en mechanismen voor foutafhandeling variëren tussen beheerde en onbeheerde objectmodellen. Om de interoperation tussen .NET Framework onderdelen en onbeheerde code te vereenvoudigen en het migratiepad te vereenvoudigen, verbergt de runtime van de algemene taal zowel clients als servers de verschillen in deze objectmodellen.
Code die wordt uitgevoerd onder het beheer van de runtime, wordt beheerde code genoemd. Omgekeerd wordt code die buiten de runtime wordt uitgevoerd, niet-beheerde code genoemd. COM-onderdelen, ActiveX interfaces en Windows API-functies zijn voorbeelden van niet-beheerde code.
Type-equivalentie en ingesloten interoptypen
Beschrijft hoe typegegevens voor COM-typen worden ingesloten in assembly's en hoe de runtime van de algemene taal de equivalentie van ingesloten COM-typen bepaalt.
Gebruik de functionaliteit uit de .NET-klassebibliotheek door methoden aan te roepen waarmee waarden worden geretourneerd, invoerparameters worden geaccepteerd en meer.