Delen via


Berekeningen van productconfiguratiemodel

In dit artikel wordt beschreven hoe u berekeningen maakt voor kenmerken in een productconfiguratiemodel.

Vereisten

Berekeningen worden gebruikt in een productconfiguratiemodel om de configuratiewaarden voor een product te berekenen. Voordat u begint met het instellen van berekeningen, moet het bijbehorende productconfiguratiemodel bestaan. Zie Een productconfiguratiemodel instellen voor een overzicht van het instelproces voor configuratiemodellen en de bijbehorende taken.

Een berekening maken

Een berekening bestaat uit een expressie en een doelkenmerk. Zie Veelgestelde vragen over berekeningen voor productonfiguratiemodellen voor meer informatie.

Volg deze stappen om een berekening voor een bestaand productmodel te maken.

  1. Ga naar Productgegevensbeheer > Algemeen > Productconfiguratiemodellen.

  2. Open een productconfiguratiemodel en selecteer vervolgens Bewerken.

  3. Selecteer op het sneltabblad Berekeningen de optie Toevoegen om een berekening toe te voegen en stel vervolgens de onderstaande velden in:

    • Naam: voer een naam in voor de berekening.
    • Beschrijving: voer een beschrijving van de berekening in.
    • Doelkenmerk: selecteer het kenmerk waarvoor u de berekening maakt.
  4. Selecteer Expressie bewerken.

  5. Voeg in het dialoogvenster Een berekening invoeren de vereiste kenmerken, operatoren en waarden toe aan de expressie. Zie Expressiebeperkingen en tabelbeperkingen in productconfiguratiemodellen voor meer informatie over hoe u kunt werken met deze elementen.

  6. Wanneer uw expressie gereed is, selecteert u OK.

Voorbeelden van berekening

In deze sectie vindt u enkele voorbeelden die laten zien hoe berekeningen werken.

Voorbeeld 1

Het doelkenmerk s Booleaans en de berekening gebruikt de volgende voorwaardelijke expressie:

If[(decimalAttribute1 / decimalAttribute2) < 1, True, False]

Deze expressie geeft de waarde True aan het doelkenmerk als decimalAttribute2 groter is dan of gelijk is aan decimalAttribute1. Anders verschijnt de waarde False.

Voorbeeld 2

In dit voorbeeld wordt het tekstkenmerk textFixedList gebruikt als doelkenmerk. Dit kenmerk bevat de volgende vaste lijst.

Waarde Oplossingswaarde
V 1a
B 2b
C 2c

In de volgende schermopname ziet u hoe de instellingen voor dit kenmerk er mogelijk uitzien in uw systeem.

Instellingen voor kenmerktypen, voorbeeld 2.

Het kenmerk wordt gebruikt in de volgende voorwaardelijke instructie:

If[integerAttribute < 150, 0, 2]

Als integerAttribute kleiner is dan 150, geeft deze instructie de tekstwaarde weer van de eerste record in de vaste lijst A. Anders verschijnt de tekstwaarde van de derde record in de vaste lijst C.

Notitie

De vaste lijst is equivalent aan een op nul gebaseerde opsomming (enum), en de waarden ervan worden benaderd door de juiste integerwaarde. Daarom wordt de eerste vaste lijstwaarde (A) gekoppeld aan 0, wordt de tweede waarde (B) gekoppeld aan 1 en wordt de derde waarde (C) gekoppeld aan 2.

Voorbeeld 3

In dit voorbeeld wordt het doelkenmerk textFixedList uit het vorige voorbeeld gebruikt. Het maakt ook gebruik van een ander tekstkenmerk textAttribute met de volgende vaste lijst.

Waarde Oplossingswaarde
AA 1aa
BB 2bb

In de volgende schermopname ziet u hoe de instellingen voor dit kenmerk er mogelijk uitzien in uw systeem.

Instellingen voor kenmerktypen, voorbeeld 3.

De waarde voor het kenmerk textFixedList wordt berekend met behulp van de volgende voorwaardelijke instructie:

If[textAttribute == "1aa", 0, 2]

Als de waarde textAttribute een oplossingswaarde heeft die gelijk is aan 1aa, geeft deze expressie de tekstwaarde weer van de eerste record in de vaste lijst voor textFixedList, A. Anders verschijnt de tekstwaarde van de derde record in de vaste lijst van textFixedList, C.

Notitie

  • De voorwaardelijke instructie moet de oplossingwaarde van het kenmerk gebruiken.
  • Alleen tekstkenmerken met een vaste lijst kunnen worden gebruikt in berekeningen.

Zie ook