Share via


Sites installeren en een hiërarchie maken voor Configuration Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

U kunt de Setup-wizard in System Center 2012 Configuration Manager gebruiken om sites te installeren en te verwijderen, een Configuration Manager-hiërarchie te maken, een site te herstellen en onderhoud aan sites te plegen. Gebruik de volgende secties in dit onderwerp als hulp voor het verwijderen van sites, het maken van een hiërarchie en om meer te weten te komen over de Setup-opties.

  • Wat is er nieuw in Configuration Manager

  • Wat u kunt overwegen voordat u Setup gaat uitvoeren

  • Toepassingen voorafgaand aan installatie

    • Downloadprogramma voor het installatieprogramma

    • Prerequisite Checker

  • Handmatige stappen om de installatie van de siteserver voor te bereiden

  • Installatiewizard van System Center 2012 Configuration Manager

  • Een Configuration Manager-Console installeren

    • Configuration Manager-consoletalen beheren
  • Een siteserver installeren

    • Een centrale beheersite installeren

    • Een primaire siteserver installeren

    • Een secundaire site installeren

  • Een evaluatie-installatie bijwerken naar een volledige installatie

  • Opdrachtregelopties gebruiken met Setup

  • Installaties zonder toezicht van Configuration Manager

  • Sites en hiërarchieën uit bedrijf nemen

    • Een secundaire site uit een hiërarchie verwijderen

    • Een primaire site verwijderen

    • Een primaire site deïnstalleren die geconfigureerd is met gedistribueerde weergaven

    • De centrale beheersite verwijderen

  • Naamgeving van Configuration Manager-sites

Wat is er nieuw in Configuration Manager

De volgende opties in het programma voor site-installatie zijn nieuw of zijn gewijzigd sinds Configuration Manager 2007.

  • Centrale beheersite

    De bovenste Configuration Manager 2007-site in een multiprimaire site-hiërarchie was bekend als een centrale site. In System Center 2012 Configuration Manager vervangt de centrale beheersite de centrale site. De centrale beheersite is geen primaire site bovenaan de hiërarchie, maar een site die gebruikt wordt voor rapportage en voor het faciliteren van communicatie tussen primaire sites binnen de hiërarchie. Een centrale beheersite ondersteunt een beperkte selectie van de sitesysteemrollen en ondersteunt clients of verwerkt clientgegevens niet direct.

  • Installatie van sitesysteemrollen

    De volgende sitesysteemrollen kunnen tijdens Setup worden geïnstalleerd en geconfigureerd voor een primaire site:

    • Beheerpunt

    • Distributiepunt

    U kunt de sitesysteemrollen lokaal op de siteserver installeren of op een andere computer. Na de installatie kunt u de Configuration Manager-console gebruiken om aanvullende sitesysteemrollen te installeren.

  • Geen secundaire site-installatie-optie

    Secundaire sites kunnen alleen geïnstalleerd worden vanuit de Configuration Manager-console. Zie de sectie Een secundaire site installeren voor meer informatie over het installeren van een secundaire site in dit onderwerp.

  • Optionele installatie van de Configuration Manager-console

    U kunt ervoor kiezen om de Configuration Manager-console tijdens setup te installeren of de console na de setup te installeren door middel van het installatieprogramma voor de Configuration Manager-console (Consolesetup.exe).

  • Taalselectie voor server en client

    Wanneer u verschillende talen wilt ondersteunen op de client, hoeft u niet langer uw siteservers te installeren met bronbestanden voor een specifieke taal of International Client Packs te installeren. Vanuit Setup kunt u de server- en clienttalen kiezen die binnen uw Configuration Manager-hiërarchie worden ondersteund.Configuration Manager gebruikt de weergavetaal van de server of clientcomputer wanneer u ondersteuning voor die taal hebt geconfigureerd. Engels is de standaardtaal die gebruikt wordt wanneer Configuration Manager de weergavetaal van de server of clientcomputer niet ondersteunt.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    U kunt geen specifieke talen selecteren voor clients van mobiele apparaten. U moet daarvoor in de plaats alle beschikbare clienttalen inschakelen of alleen Engels gebruiken.

  • Script voor installatie zonder toezicht

    Het installatieprogramma maakt automatisch het script voor installatie zonder toezicht wanneer u de instellingen op de pagina Samenvatting van de wizard bevestigt. Het script voor installatie zonder toezicht bevat de instellingen die u geselecteerd hebt in de wizard. U kunt het script wijzigen voor de installatie van andere sites in uw hiërarchie. Het installatieprogramma maakt het script in %TEMP%\ConfigMgrAutoSave.ini.

  • Databasereplicatie

    Wanneer er meerdere System Center 2012 Configuration Manager-sites binnen uw hiërarchie zitten, gebruikt Configuration Manager databasereplicatie om gegevens over te zetten en wijzigingen samen te voegen die in de database van een site zijn aangebracht met de informatie die is opgeslagen in de database op andere sites binnen de hiërarchie. Deze hiërarchie zorgt ervoor dat alle sites dezelfde informatie kunnen delen. Als u een primaire site hebt zonder andere sites, wordt databasereplicatie niet gebruikt. Databasereplicatie wordt ingeschakeld als u een primaire site installeert die rapporteert aan een centrale beheersite of als u een secundaire site koppelt aan een primaire site.

  • Downloadprogramma voor het installatieprogramma

    Het downloadprogramma voor het installatieprogramma (SetupDL.exe) is een zelfstandige toepassing die de bestanden downloadt die nodig zijn voor het installatieprogramma. U kunt het downloadprogramma voor het installatieprogramma zelf handmatig uitvoeren, dan wel door Setup laten uitvoeren tijdens de installatie van de site. U kunt de voortgang bekijken van bestanden die worden gedownload en gecontroleerd. Alleen de vereiste bestanden worden gedownload; bestanden die zijn bijgewerkt worden vermeden. Zie de sectie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor meer informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

  • Prerequisite Checker

    De Prerequisite Checker (Prereqchk.exe) is een zelfstandige toepassing die de gereedheid van de server voor een specifieke sitesysteemrol controleert. Naast de siteserver, sitedatabaseserver en providercomputer controleert de Prerequisite Checker nu de sitesystemen van het beheerpunt en het distributiepunt. U kunt de Prerequisite Checker zelf handmatig uitvoeren, dan wel automatisch door Setup laten uitvoeren als onderdeel van de site-installatie. Zie de sectie Prerequisite Checker in dit onderwerp voor meer informatie over de Prerequisite Checker.

Wat is er nieuw in System Center 2012 R2 Configuration Manager en System Center 2012 Configuratino Manager SP2

Wanneer u Setup uitvoert om een nieuwe primaire site of centrale beheersite te installeren, kunt u niet-standaard locaties voor de databasebestanden van de site selecteren. De optie voor het opgeven van niet-standaard bestandslocaties is niet beschikbaar wanneer u een SQL Server-cluster opgeeft.

Wat u kunt overwegen voordat u Setup gaat uitvoeren

Voordat u Setup gaat uitvoeren en uw site gaat installeren, dient u rekening te houden met allerlei bedrijfsspecifieke en beveiliginggerelateerde aspecten. Baseer uw System Center 2012 Configuration Manager hiërarchie-ontwerp op een zorgvuldige planning voor uw netwerkinfrastructuur, bedrijfsbehoeften, budgetbeperkingen, enzovoorts. Lees bij voorkeur de hele sectie Configuration Manager-sites en -hiërarchie plannen in de Site Administration for System Center 2012 Configuration Manager (Sitebeheer voor System Center 2012 Configuration Manager) handleiding door. Als beknopt alternatief bevat de volgende lijst diverse belangrijke planningsstappen uit de handleiding die u moet overwegen voordat u Setup gaat uitvoeren.

System_CAPS_importantBelangrijk

Als u System Center 2012 Configuration Manager in uw productieomgeving installeert zonder een grondige planning vooraf, is de kans op een volledig functionele site die voldoet aan uw bedrijfsbehoeften en beveiligingseisen, erg klein.

Item

Beschrijving

Meer informatie

Netwerkinfrastructuur en Bedrijfsbehoeften

Stel vast hoe uw netwerkinfrastructuur eruit ziet en hoe deze uw Configuration Manager-hiërarchie beïnvloedt, en wat uw bedrijfsbehoeften zijn voor het gebruik van Configuration Manager.

De netwerk- en bedrijfsvereisten bepalen om een Configuration Manager-hiërarchie te plannen

Ondersteunde configuraties

Controleer of uw servers geschikt zijn voor de ondersteunde configuraties voor het installeren van Configuration Manager.

No text is shown for link 'c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0'. The title of the linked topic might be empty.

PKI-certificaten

Bekijk de public key infrastructure (PKI)-certificaten die u nodig hebt voor uw Configuration Manager sitesysteemservers en clients.

PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager

Sitehiërarchie

Bepaal of u een centrale beheersite, een onderliggende primaire site of een zelfstandige primaire site wilt installeren. Wanneer u een hiërarchie maakt, moet u eerst de centrale beheersite installeren.

Planning van hiërarchie in Configuration Manager

Windows-omgeving

Maak de Windows-omgeving klaar voor de siteserver- en sitesysteeminstallatie.

De Windows-omgeving voorbereiden voor Configuration Manager

Sitedatabase

Maak een planning voor uw sitedatabaseserver en configureer deze.

Planning voor databaseservers in Configuration Manager

Toepassingen voorafgaand aan installatie

Er zijn twee toepassingen, Setup Downloader en Prerequisite Checker, die u optioneel kunt uitvoeren voordat u de site installeert. Deze toepassingen downloaden geüpdate bestanden voor Setup en controleren de gereedheid van de server voor de siteserver of sitesysteemserver.

Downloadprogramma voor het installatieprogramma

Configuration Manager Het downloadprogramma voor het installatieprogramma is een zelfstandige toepassing die vereiste herdistribueerbare bestanden, taalpakketten en de laatste productupdates voor de installatie controleert en downloadt. Wanneer u een Configuration Manager-site installeert, kunt u een map specificeren die vereiste bestanden bevat, of Setup kan automatisch de Setup Downloader starten om de laatste bestanden van het internet te downloaden. U kunt ervoor kiezen om Setup Downloader uit te voeren voordat u Setup uitvoert en de bestanden opslaat op een gedeelde netwerkmap of een verwisselbare harde schijf. Deze aanpak is noodzakelijk wanneer de geplande siteservercomputer geen internettoegang heeft of wanneer de bestanden niet kunnen worden gedownload omdat er een firewall actief is. Nadat u de laatste bestanden gedownload hebt, kunt u hetzelfde pad naar de downloadmap gebruiken om meerdere sites te installeren. Als u sites installeert, controleert u altijd of het pad naar de downloadmap de recentste versie van de bestanden bevat.

System_CAPS_security Beveiliging Opmerking

Om te voorkomen dat iemand de bestanden onrechtmatig wijzigt, gebruikt u een lokaal pad naar de map waarin de bestanden zijn opgeslagen. Als u een gedeelde netwerkmap voor de bestanden gebruikt, gebruik dan Server Message Block (SMB) ondertekening of Internet Protocol-beveiliging (IPsec) om de locatie voor de bestanden te beveiligen.

U kunt Setup Downloader openen en een pad opgeven naar de map voor de gedownloade bestanden, of u kunt Setup Downloader uitvoeren met een opdrachtregel en opdrachtregel-opties specificeren. Gebruik de volgende procedures om Setup Downloader te starten en de laatste door Setup vereiste Configuration Manager-bestanden te downloaden.

Setup Downloader starten vanuit Windows Verkenner

  1. Open op een computer met internettoegang Windows Verkenner en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64.

  2. Dubbelklik op Setupdl.exe. De Setup Downloader wordt geopend.

  3. Specificeer het pad voor de map waarin de geüpdatete installatiebestanden komen te staan, en klik vervolgens op Downloaden. Setup Downloader controleert de bestanden die op dat moment in de downloadmap staan en downloadt alleen de bestanden die ontbreken of nieuwer zijn dan de bestaande bestanden. Setup Downloader maakt submappen voor de gedownloade talen. Als de map nog niet bestaat, maakt Setup Downloader deze aan.

    System_CAPS_security Beveiliging Opmerking

    Om de toepassing Setup Downloader uit te voeren, moet u beschikken over de machtiging Volledige controle voor NTFS-bestandssystemen.

  4. Open het bestand ConfigMgrSetup.log in de hoofdmap van de C-schijf om de downloadresultaten te controleren.

Setup Downloader starten via een opdrachtprompt

  1. Open een opdrachtpromptvenster en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64.

  2. Typ setupdl.exe om Setup Downloader te openen. Eventueel kunt u de volgende opdrachtregelopties gebruiken:

    - /VERIFY: Gebruik deze optie om de bestanden in te downloadmap te controleren, waaronder taalbestanden. Bekijk het bestand ConfigMgrSetup.log file in de hoofdmap van het C-station voor een lijst met bestanden die verouderd zijn. Er worden geen bestanden gedownload als u deze optie gebruikt.
    
    - / VERIFYLANG: Gebruik deze optie om de taalbestanden in te downloadmap te controleren. Bekijk het bestand ConfigMgrSetup.log file in de hoofdmap van het C-station voor een lijst met taalbestanden die verouderd zijn.
    
    - / LANG: Gebruik deze optie om alleen de taalbestanden naar te downloadmap te downloaden.
    
    - /NOUI: Gebruik deze optie om Setup Downloader te starten zonder de gebruikersinterface weer te geven. Wanneer u deze optie gebruikt, moet u het downloadpad specificeren als onderdeel van de opdrachtregel.
    
    - \<*DownloadPath*\>: U kunt het pad naar de downloadmap specificeren om de controle of het downloaden automatisch te starten. Als u de optie /NOUI gebruikt, moet u het downloadpad specificeren. Wanneer u geen downloadpad specificeert, moet u het pad alsnog specificeren wanneer Setup Downloader wordt geopend. Als de map nog niet bestaat, maakt Setup Downloader deze aan.
    
      <div class="alert">
    
      <table>
      <colgroup>
      <col style="width: 100%" />
      </colgroup>
      <thead>
      <tr class="header">
      <th><img src="images/Gg712320.s-e6f6a65cf14f462597b64ac058dbe1d0-system-media-system-caps-security(TechNet.10).jpeg" title="System_CAPS_security" alt="System_CAPS_security" /> Beveiliging Opmerking</th>
      </tr>
      </thead>
      <tbody>
      <tr class="odd">
      <td><p>Om de toepassing Setup Downloader uit te voeren, moet u beschikken over de machtiging <strong>Volledige controle</strong> voor NTFS-bestandssystemen.</p></td>
      </tr>
      </tbody>
      </table>
    
      </div>
    

     

    Toepassingsvoorbeelden:

    - **setupdl** \<*DownloadPath*\>
    
      Setup Downloader start, controleert de bestanden in de downloadmap en downloadt alleen de bestanden die ontbreken of nieuwer zijn dan de bestaande bestanden.
    
    - **setupdl /VERIFY** \<*DownloadPath*\>
    
      Setup Downloader start en controleert de bestanden in de gespecificeerde downloadmap.
    
    - **setupdl /NOUI** \<*DownloadPath*\>
    
      Setup Downloader start, controleert de bestanden in de downloadmap en downloadt alleen de bestanden die ontbreken of nieuwer zijn dan de bestaande bestanden.
    
    - **setupdl /LANG** \<*DownloadPath*\>
    
      Setup Downloader start, controleert de taalbestanden in de gespecificeerde downloadmap en downloadt alleen de taalbestanden die ontbreken of nieuwer zijn dan de bestaande bestanden.
    
    - **setupdl /VERIFY**
    
      Het downloadprogramma voor het installatieprogramma wordt uitgevoerd en vervolgens moet u het pad opgeven naar de downloadmap. Als u vervolgens op **Verifiëren** klikt, verifieert het downloadprogramma de bestanden in de downloadmap.
    
  3. Open het bestand ConfigMgrSetup.log in de hoofdmap van de C-schijf om de downloadresultaten te controleren.

Prerequisite Checker

Prerequisite Checker (Prereqchk.exe) is een afzonderlijke toepassing die de servergereedheid voor een siteserver of specifieke sitesysteemrollen verifieert. Het installatieprogramma voert Prerequisite Checker uit vóór de site-installatie. U kunt ervoor kiezen om Prerequisite Checker handmatig uit te voeren op mogelijke siteservers of sitesystemen om de serverbereidheid te verifiëren. Dit proces laat u problemen verhelpen die u vindt voordat u het installatieprogramma uitvoert. Wanneer u Prerequisite Checker uitvoert zonder opdrachtregelopties, wordt er op de lokale computer gescand naar een bestaande siteserver en alleen de controles die van toepassing zijn voor de site, worden uitgevoerd. Alle vereiste regels worden uitgevoerd als er geen bestaande sites worden gedetecteerd. U kunt Prerequisite Checker uitvoeren aan een opdrachtprompt en specifieke opdrachtregelopties opgeven om alleen controles uit te voeren die zijn gekoppeld met de siteserver of sitesystemen die u opgaf in de opdrachtregel. Als u een andere server opgeeft om te controleren, moet u beheerdersrechten hebben op de server, zodat Prerequisite Checker de controles kan voltooien. Zie Technische documentatie voor de Prerequisite Checker in Configuration Manager voor meer informatie over de vereiste controles die Prerequisite Checker uitvoert.

Wanneer u plant om een Configuration Manager-site te upgraden naar een nieuw service pack, kunt u handmatig de Prerequisite Checker uitvoeren op elke site om zo de gereedheid van die site voor een upgrade te controleren. Gebruik de Prerequisite Checker-bestanden uit de bronmedia van die nieuwe versie van Configuration Manager om dit te doen. Als u Prerequisite Checker uitvoert voor een upgrade, hoeft u geen opdrachtregelopties te specificeren.

Gebruik de volgende procedures om Prerequisite Checker uit te voeren op siteservers of sitesysteemservers.

Prerequisite Checker-bestanden verplaatsen naar een andere computer

  1. Blader in Windows Verkenner naar een van de volgende locaties:

    - \<*ConfigMgrInstallationMedia*\>\\SMSSETUP\\BIN\\X64.
    
    - \<*ConfigMgrInstallationPath*\>\\BIN\\X64.
    
  2. Kopieer de volgende bestanden naar de doelmap op de andere computer:

    - Prereqchk.exe
    
    - Prereqcore.dll
    
    - Basesql.dll
    
    - Basesvr.dll
    
    - Baseutil.dll
    

Prerequisite Checker starten en standaardcontroles uitvoeren

  1. Blader in Windows Explorer naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Open prereqchk.exe om Prerequisite Checker te starten.

    Prerequisite Checker detecteert bestaande sites en, indien deze worden gevonden, controleert er de gereedheid voor een upgrade van. Als er geen sites worden gevonden, worden alle controles uitgevoerd. De kolom Sitetype verleent informatie over de siteserver of het sitesysteem waar de regel mee wordt gekoppeld.

Prerequisite Checker starten aan een opdrachtprompt en alle controles uitvoeren

  1. Open een opdrachtpromptvenster en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Typ prereqchk.exe /LOCAL om Prerequisite Checker te starten en alle vereiste controles op de server uit te voeren.

Prerequisite Checker starten aan een opdrachtprompt en primaire sitecontroles uitvoeren

  1. Open een opdrachtpromptvenster en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Typ prereqchk.exe en kies uit de volgende opdrachtregelopties om de vereisten voor een installatie van een primaire site te controleren.

    Opdrachtregeloptie

    Vereist

    Beschrijving

    /NOUI

    Nee

    Hierdoor start de Prerequisite Checker zonder de gebruikersinterface weer te geven. U moet deze optie als eerste opgeven op de opdrachtregel.

    /PRI

    Ja

    Verifieert of de lokale computer voldoet aan de vereisten voor de primaire site.

    /SQL <FQDN van SQL Server>

    Ja

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten van SQL Server om de Configuration Manager-sitedatabase te hosten.

    /SDK <FQDN van SMS-provider>

    Ja

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten voor de SMS-provider.

    /JOIN <FQDN van de centrale beheersite>

    Nee

    Verifieert of de lokale computer voldoet aan de vereisten voor het verbinden met de server van de centrale beheersite.

    /MP <FQDN van beheerpunt>

    Nee

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten voor de sitesysteemrol van het beheerpunt. Deze optie wordt alleen ondersteund wanneer u de /PRI-optie gebruikt.

    /DP <FQDN van distributiepunt>

    Nee

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten voor de sitesysteemrol van het distributiepunt. Deze optie wordt alleen ondersteund wanneer u de /PRI-optie gebruikt.

    /Ssbport

    Nee

    Controleert of er een firewalluitzondering actief is om communicatie toe te staan voor de poort van SQL Server Service Broker (SSB). Standaard is poortnummer 4022 ingesteld

    InstallDir <ConfigMgrInstallationPath>

    Nee

    Met deze opdracht wordt de minimale schijfruimte gecontroleerd voor de site-installatie.

     

    Gebruiksvoorbeelden (optionele opties worden tussen haakjes weergegeven):

    - prereqchk.exe \[/NOUI\] /PRI /SQL \<*FQDN van SQL Server*\> /SDK \<*FQDN van SMS-provider*\> \[/JOIN \<*FQDN van centrale beheersite*\>\] \[/MP \<*FQDN van beheerpunt*\>\] \[/DP \<*FQDN van distributiepunt*\>\]
    

    Wanneer u de opdracht uitvoert, wordt de Prerequisite Checker geopend, tenzij u de NOUI-optie gebruikt, en begint met het scannen van de opgegeven servers door de controles van vereiste software te gebruiken die van toepassing zijn op de gespecificeerde opdrachtregelopties. Prerequisite Checker maakt een lijst aan in de sectie Resultaat vereisten voor gedetecteerde problemen.

  3. Klik op een item in de lijst voor gegevens over het oplossen van het probleem. U moet alle items in de lijst met de status Fout oplossen voordat u de siteserver, het sitesysteem of de Configuration Manager-console installeert. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface.

Prerequisite Checker starten aan een opdrachtprompt en controles van de centrale beheersite uitvoeren

  1. Open een opdrachtpromptvenster en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Typ prereqchk.exe en kies uit de volgende opdrachtregelopties om de vereisten voor een installatie van een centrale beheersite te controleren.

    Opdrachtregeloptie

    Vereist

    Beschrijving

    /NOUI

    Nee

    Hierdoor start de Prerequisite Checker zonder de gebruikersinterface weer te geven. U moet deze optie als eerste opgeven op de opdrachtregel.

    /CAS

    Ja

    Verifieert of de lokale computer voldoet aan de vereisten voor de centrale beheersite.

    /SQL <FQDN van SQL Server>

    Ja

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten van SQL Server om de Configuration Manager-sitedatabase te hosten.

    /SDK <FQDN van de SMS-provider>

    Ja

    Verifieert of de opgegeven computer voldoet aan de vereisten voor de SMS-provider.

    /Ssbport

    Nee

    Controleert of er een firewalluitzondering actief is om communicatie toe te staan voor de SSB-poort. Standaard is poortnummer 4022 ingesteld

    InstallDir <ConfigMgrInstallationPath>

    Nee

    Met deze opdracht wordt de minimale schijfruimte gecontroleerd voor de site-installatie.

     

    Gebruiksvoorbeelden (optionele opties worden tussen haakjes weergegeven):

    - prereqchk.exe /CAS /SQL \<*FQDN van SQL Server*\> /SDK \<*FQDN van de SMS-provider*\> /Ssbport 4022
    
    - prereqchk.exe /NOUI /CAS /SQL \<*FQDN van SQL Server*\> /SDK \<*FQDN van de SMS-provider*\>
    

    Wanneer u de opdracht uitvoert, wordt de Prerequisite Checker geopend, tenzij u de NOUI-optie gebruikt, en begint met het scannen van de opgegeven servers door de controles van vereiste software te gebruiken die van toepassing zijn op de gespecificeerde opdrachtregelopties. Prerequisite Checker maakt een lijst aan in de sectie Resultaat vereisten voor eventuele problemen die zijn gevonden.

  3. Klik op een item in de lijst voor gegevens over het oplossen van het probleem. U moet alle items in de lijst met de status Fout oplossen voordat u de siteserver, het sitesysteem of de Configuration Manager-console installeert. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface.

Prerequisite Checker starten aan een opdrachtregel vanuit een primaire site en controles van secundaire sites uitvoeren

  1. Open op de primaire siteserver van waaruit u de secundaire site wilt installeren een opdrachtprompt en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Typ prereqchk.exe en kies uit de volgende opdrachtregelopties om de vereisten voor een installatie van een secundaire site op een externe server te controleren.

    Opdrachtregeloptie

    Vereist

    Beschrijving

    /NOUI

    Nee

    Hierdoor start de Prerequisite Checker zonder de gebruikersinterface weer te geven. U moet deze optie als eerste opgeven op de opdrachtregel.

    /SEC <FQDN van secundaire siteserver>

    Ja

    Verifieert of de lokale computer voldoet aan de vereisten voor de secundaire site.

    /INSTALLSQLEXPRESS

    Nee

    Verifieert of SQL Server Express op de opgegeven computer kan worden geïnstalleerd.

    /Ssbport

    Nee

    Controleert of er een firewalluitzondering actief is om communicatie toe te staan voor de poort van SQL Server Service Broker (SSB). Standaard is poortnummer 4022 ingesteld

    /Sqlport

    Nee

    Verifieert of er een firewalluitzondering actief is om communicatie toe te staan voor de servicepoort van SQL Server en of de poort niet in gebruik is door het benoemde exemplaar van SQL Server. De standaardpoort is 1433.

    InstallDir <ConfigMgrInstallationPath>

    Nee

    Met deze opdracht wordt de minimale schijfruimte gecontroleerd voor de site-installatie.

    /SourceDir

    Nee

    Verifieert of het computeraccount van de secundaire site toegang heeft tot de map die de bronbestanden host voor het installatieprogramma.

     

    Gebruiksvoorbeelden (optionele opties worden tussen haakjes weergegeven):

    - prereqchk.exe /SEC /Ssbport 4022 /SourceDir \<*Pad naar bronmap*\>
    
    - prereqchk.exe \[/NOUI\] /SEC \<*FQDN van secundaire site*\> \[/INSTALLSQLEXPRESS\]
    

    Wanneer u de opdracht uitvoert, wordt de Prerequisite Checker geopend, tenzij u de NOUI-optie gebruikt, en begint met het scannen van de opgegeven servers door de controles van vereiste software te gebruiken die van toepassing zijn op de gespecificeerde opdrachtregelopties. Prerequisite Checker maakt een lijst aan in de sectie Resultaat vereisten voor eventuele problemen die zijn gevonden.

  3. Klik op een item in de lijst voor gegevens over het oplossen van het probleem. U moet alle items in de lijst met de status Fout oplossen voordat u de siteserver, het sitesysteem of de Configuration Manager-console installeert. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface.

Prerequisite Checker starten aan een opdrachtprompt en controles uitvoeren van de Configuration Manager-console

  1. Open op de primaire siteserver van waaruit u de secundaire site wilt installeren een opdrachtprompt en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64 of <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64.

  2. Typ prereqchk.exe /Adminui om de vereisten te controleren voor de installatie van de Configuration Manager-console op de lokale computer.

     

    Wanneer u de opdracht uitvoert, wordt de Prerequisite Checker geopend en start het scannen van de opgegeven servers door de vereiste controles te gebruiken die van toepassing zijn op de opgegeven opdrachtregelopties. Prerequisite Checker maakt een lijst aan in de sectie Resultaat vereisten voor gedetecteerde problemen.

  3. Klik op een item in de lijst voor gegevens over het oplossen van het probleem. U moet alle items in de lijst met de status Fout oplossen voordat u de siteserver, het sitesysteem of de Configuration Manager-console installeert. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface.

Handmatige stappen om de installatie van de siteserver voor te bereiden

Overweeg de volgende handmatige stappen om de installatie van de siteserver op een computer voor te bereiden.

Handmatige stap

Beschrijving

Installeer de meest recente beveiligingsupdates op de siteservercomputer.

Gebruik Windows Update om de meest recente beveiligingsupdates op de siteservercomputer te installeren.

Installeer de hotfix die is beschreven in KB2552033 op siteservers waarop Windows Server 2008 R2 wordt uitgevoerd.

De hotfix die is beschreven in KB2552033 moet zijn geïnstalleerd op siteservers waar Windows Server 2008 R2 op wordt uitgevoerd wanneer clientpushinstallatie is ingeschakeld.

U kunt de betreffende herdistribueerbare Visual C++-bestanden op de siteservercomputers installeren voordat u de site installeert.

Configuration Manager installeert het herdistribueerbare Microsoft Visual C++-pakket op elke computer waarop een siteserver wordt geïnstalleerd. De versie die wordt geïnstalleerd, is afhankelijk van de versie van Configuration Manager die u gebruikt:

  • System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: Visual C++ 2008

  • System Center 2012 Configuration Manager S1: Visual C++ 2008

  • System Center 2012 R2 Configuration Manager: Visual C++ 2010

  • System Center 2012 Configuration Manager SP2: Visual C++ 2013

  • System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1: Visual C++ 2013

Voor centrale beheersites en primaire sites zijn zowel de x86- als de x64-versies van het betreffende herdistribueerbare bestand nodig. Voor secundaire sites is alleen de x64-versie nodig.

Deze bestanden bevinden zich op het installatiemedium op de volgende locaties:

  • <media path>\SMSSETUP\BIN\I386\vcredist_x86.exe

  • <media path>\SMSSETUP\BIN\x64\vcredist_x64.exe

Tip

Vanaf System Center 2012 Configuration Manager SP2 wordt aangeraden om het herdistribueerbare Microsoft Visual C++-pakket op de secundaire siteservercomputer te installeren voordat u een secundaire site installeert of hiervoor een upgrade uitvoert.

Installatiewizard van System Center 2012 Configuration Manager

Als u het installatieprogramma uitvoert, wordt er op de lokale computer gescand naar een bestaande siteserver en worden, op basis van de scanresultaten, alleen de opties weergegeven die van toepassing zijn. De opties die beschikbaar zijn in het installatieprogramma zijn ook verschillend als u het installatieprogramma uitvoert uit installatiemedia, de Configuration Manager-dvd of een gedeelde netwerkmap, of als u het installatieprogramma uitvoert via het Startmenu of door Setup.exe te openen in het installatiepad op een bestaande siteserver. De installatiewizard van Configuration Manager biedt de volgende opties om een site te installeren, upgraden of verwijderen:

  • Primaire siteserver voor Configuration Manager installeren: Als u ervoor kiest om een nieuwe primaire site te installeren, kunt u de site-instellingen handmatig configureren in de wizard, of het installatieprogramma de site laten configureren met een standaardinstallatiepad, om een lokale installatie van het standaardexemplaar van SQL Server voor de sitedatabase te gebruiken, om een beheerpunt op de siteserver te installeren en om een distributiepunt op de siteserver te installeren.

    Notitie

    U moet het installatieprogramma vanaf de installatiemedia starten om deze optie te selecteren.

  • Centrale beheersite voor Configuration Manager installeren: De centrale beheersite wordt gebruikt voor rapportage en om communicatie tussen primaire sites in de hiërarchie te coördineren. Er is slechts één centrale beheersite in een Configuration Manager-hiërarchie. De centrale beheersite moet de eerste site zijn die u installeert.

    Notitie

    U moet het installatieprogramma vanaf de installatiemedia starten om deze optie te selecteren.

  • Bestaande installatie van Configuration Manager upgraden: Kies deze optie om een bestaande versie van System Center 2012 Configuration Manager te upgraden.

    Notitie

    U moet het installatieprogramma vanaf de installatiemedia starten om deze optie te selecteren.

  • Configuration Manager-siteserver verwijderen: U hebt de optie om de siteserver te verwijderen als er een bestaande site op de lokale computer wordt gedetecteerd en de versie van de site dezelfde is als van het installatieprogramma. U kunt het installatieprogramma starten van de installatiemedia of van de lokale siteserver om deze optie te selecteren.

Notitie

Zie Site- en hiërarchieconfiguraties beheren voor meer informatie over site-onderhoud en siteresetopties die beschikbaar zijn in het installatieprogramma.

Een Configuration Manager-Console installeren

Gebruikers met beheerdersrechten gebruiken de Configuration Manager-console om de Configuration Manager-omgeving te beheren. Elke Configuration Manager-console verbindt ofwel met een centrale beheersite of een primaire site. Na het maken van de oorspronkelijke verbinding kan de Configuration Manager-console verbinding maken met andere sites. U kunt een Configuration Manager-console echter niet verbinden met een secundaire site.

Notitie

De objecten die worden weergegeven voor de gebruiker met beheerdersrechten die de console uitvoert, zijn afhankelijk van de rechten die zijn toegewezen aan de gebruiker met beheerdersrechten. Zie de sectie Planning voor op rollen gebaseerd beheer van het onderwerp Beveiliging plannen in Configuration Manager voor meer informatie over rolgebaseerd beheer.

U kunt de Configuration Manager-console installeren tijdens de installatie van de siteserver in de installatiewizard, of u kunt de zelfstandige toepassing gebruiken.

Gebruik de volgende procedure om een Configuration Manager-console te installeren via de zelfstandige toepassing.

Een Configuration Manager-console installeren

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die de Configuration Manager-console uitvoert, beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale beheerdersrechten op de computer waar de console op zal worden uitgevoerd.
    
    - Leesmachtiging naar de locatie voor de installatiebestanden van de Configuration Manager-console.
    
  2. Blader naar een van de volgende locaties:

    - Blader in de Configuration Manager-bronmedia naar \<*ConfigMgrSourceFiles*\>\\Smssetup\\Bin\\I386.
    
    - Blader op de siteserver naar \<*ConfigMgrSiteServerInstallationPath*\>\\Tools\\ConsoleSetup.
    
    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als 'Best practice' start u de installatie vanaf de Configuration Manager-console van een siteserver in plaats van vanaf de System Center 2012 Configuration Manager-installatiemedia. De installatiemethode van de siteserver kopieert de installatiebestanden van de Configuration Manager-console en de ondersteunde taalpakketten voor de site naar de submap Tools\ConsoleSetup. De Engelse versie wordt automatisch geïnstalleerd als u de Configuration Manager-console uit de installatiemedia van System Center 2012 Configuration Manager installeert, onafhankelijk van de ondersteunde talen op de siteserver of de taalinstellingen van het besturingssysteem dat op de computer wordt uitgevoerd. U kunt eventueel ook de map ConsoleSetup kopiëren naar een andere locatie om de installatie te starten.

  3. Dubbelklik op consolesetup.exe. De Configuration Manager-installatiewizard wordt geopend.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Installeer de Configuration Manager-console altijd via ConsoleSetup.exe. Het installatieprogramma van de Configuration Manager-console kan worden gestart door AdminConsole.msi uit te voeren. In dat geval worden er geen controles naar vereisten of afhankelijkheden uitgevoerd en kan dit ertoe leiden dat de installatie niet juist wordt uitgevoerd.

  4. Klik op Volgende op de openingspagina.

  5. Geef, op de pagina Siteserver, de FQDN-naam (Fully Qualified Domain Name) op van de siteserver waarmee de Configuration Manager-console zal verbinden. Klik vervolgens op Volgende.

  6. Specificeer, op de pagina Installatiemap, de installatiemap voor de Configuration Manager-console. Klik vervolgens op Volgende. Het mappad mag geen spaties of unicode-tekens bevatten.

  7. Kies op de pagina Programma voor kwaliteitsverbetering of u wilt deelnemen aan het programma voor kwaliteitsverbetering. Klik vervolgens op Volgende.

  8. Klik op Installeren op de pagina Gereed voor installatie om de Configuration Manager-console te installeren.

Installeren van een Configuration Manager-console aan een opdrachtprompt

  1. Op een opdrachtpromptvenster op de server van waar u de Configuration Manager-console installeert en blader naar een van de volgende locaties:

    - \<*ConfigMgrSiteServerInstallationPath*\>\\Tools\\ConsoleSetup
    
    - \<*ConfigMgrInstallationMedia*\>\\SMSSETUP\\BIN\\I386
    
    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als u een Configuration Manager-console installeert aan een opdrachtprompt, wordt automatisch de Engelse versie geïnstalleerd, onafhankelijk van de taalinstelling van het besturingssysteem dat op de computer wordt uitgevoerd. Gebruik de vorige procedure om de Configuration Manager-console in een andere taal te installeren.

  2. Typ consolesetup.exe en kies uit de volgende opdrachtregelopties.

    Opdrachtregeloptie

    Beschrijving

    /q

    Installeert de Configuration Manager-console zonder toezicht. De opties EnableSQM, TargetDir en DefaultSiteServerName zijn vereist als u deze optie gebruikt.

    /uninstall

    Verwijdert de Configuration Manager-console. U moet deze optie eerst specificeren wanneer u deze gebruikt met de optie /q.

    LangPackDir

    Specificeert het pad naar de map die de taalbestanden bevat. U kunt het downloadprogramma voor het installatieprogramma gebruiken om de taalbestanden te downloaden. Als u deze optie niet gebruikt, zoekt het installatieprogramma naar de taalmap in de actuele map. Als er geen taalmap wordt gevonden, gaat het installatieprogramma verder en wordt alleen Engels geïnstalleerd. Zie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor meer informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

    TargetDir

    Specificeert de installatiemap om de Configuration Manager-console te installeren. Deze optie is verplicht wanneer u de /q-optie gebruikt.

    EnableSQM

    Hiermee specificeert u of u zich aanmeldt voor het Programma voor kwaliteitsverbetering. Gebruik de waarde 1 om u aan te melden voor het Programma voor kwaliteitsverbetering en de waarde 0 als u zich niet voor het programma wilt aanmelden. Deze optie is verplicht wanneer u de /q-optie gebruikt.

    DefaultSiteServerName

    Hiermee specificeert u de FQDN-naam van de siteserver waarmee de console verbinding maakt nadat deze is geopend. Deze optie is verplicht wanneer u de /q-optie gebruikt.

     

    Toepassingsvoorbeelden:

    consolesetup.exe /q TargetDir="D:\Program Files\ConfigMgr" EnableSQM=1 DefaultSiteServerName=MyServer.Contoso.com

    consolesetup.exe /q LangPackDir=C:\Downloads\ConfigMgr TargetDir="D:\Program Files\ConfigMgr" Console EnableSQM=1 DefaultSiteServerName=MyServer.Contoso.com

    consolesetup.exe /uninstall /q

Configuration Manager-consoletalen beheren

Tijdens het installeren van de siteserver worden de installatiebestanden van de Configuration Manager-console en ondersteunde talenpakketten voor de site gekopieerd naar de submap <ConfigMgrInstallationPath>\Tools\ConsoleSetup op de siteserver. Wanneer u de installatie van de Configuration Manager-console start vanuit deze map op de siteserver, worden de Configuration Manager-console en ondersteunde taalpakketbestanden naar de computer gekopieerd. Wanneer er voor de huidige taalinstelling op de computer een taalpakket beschikbaar is, wordt de Configuration Manager-console in de desbetreffende taal geopend. Als het gekoppelde taalpakket niet beschikbaar is voor de Configuration Manager-console, wordt de console in het Engels geopend. Neem bijvoorbeeld een scenario waarin u de Configuration Manager-console installeert vanaf een siteserver die Engels, Duits en Frans ondersteunt. Als u de Configuration Manager-console opent op een computer waarop de taalinstelling is ingesteld op Frans, wordt de console geopend in het Frans. Als u de Configuration Manager-console opent op een computer waarop de taalinstelling is ingesteld op Japans, wordt de console geopend in het Engels omdat het Japanse taalpakket niet beschikbaar is.

Telkens wanneer de Configuration Manager wordt geopend, wordt de taalinstelling voor de computer gedetecteerd, vervolgens wordt gecontroleerd of het bijbehorende taalpakket beschikbaar is voor de Configuration Manager-console en tot slot wordt het toepasselijke taalpakket geopend. Wanneer u de Configuration Manager-console in het Engels wilt openen, ongeacht welke taalinstelling op de computer is geconfigureerd, moet u het taalpakket op de computer handmatig verwijderen of hernoemen.

Gebruik de volgende procedures om de Configuration Manager-console in het Engels te starten, ongeacht de geconfigureerde landinstelling op de computer.

Alleen een Engelstalige versie van de Configuration Manager-console op computers installeren

  1. Blader in Windows Verkenner naar <ConfigMgrInstallationPath>\Tools\ConsoleSetup\LanguagePack.

  2. Wijzig de namen van de MSP- en MST-bestanden. U kunt <file name>.MSP bijvoorbeeld wijzigen in <file name>.MSP.disabled.

  3. Installeer de Configuration Manager-console op de computer.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Wanneer er nieuwe servertalen voor de siteserver worden geconfigureerd, worden de MSP- en MST-bestanden opnieuw naar de map LanguagePack gekopieerd en moet u deze procedure herhalen om nieuwe Configuration Manager-consoles alleen in het Engels weer te geven.

Een consoletaal voor een bestaande installatie van de Configuration Manager-console tijdelijk uitschakelen

  1. Sluit de Configuration Manager-console op de computer waarop de Configuration Manager-console wordt uitgevoerd.

  2. Blader in Windows Verkenner naar <ConsoleInstallationPath>\Bin\ op de Configuration Manager-consolecomputer.

  3. Wijzig de naam van de toepasselijke taalmap voor de taal die op de computer is geconfigureerd. Als de taalinstellingen voor de computer zijn ingesteld op Duits, kunt de naam van de map de wijzigen in de.uitgeschakeld.

  4. Als u de Configuration Manager-console wilt openen in de taal die voor de desbetreffende computer is geconfigureerd, wijzigt u de naam van de map in de oorspronkelijke naam. Wijzig bijvoorbeeld de naam de.uitgeschakeld in de.

Een siteserver installeren

Uw Configuration Manager-implementatie bestaat uit een hiërarchie van sites of een zelfstandige site. Een hiërarchie bestaat uit meerdere sites die elk van een of meer sitesysteemservers zijn voorzien. Een zelfstandige site bestaat ook uit één of meer sitesysteemservers. Sitesysteemservers breiden de functionaliteit van Configuration Manager uit. U kunt bijvoorbeeld een sitesysteem voor een site installeren voor het ondersteunen van de implementatie van software-updates of het beheren van mobiele apparaten. Als u een geslaagde hiërarchie van sites wilt plannen en de beste netwerk- en geografische locaties voor het plaatsen van siteservers wilt identificeren, moet u de informatie doornemen over afzonderlijke sitetypen en de alternatieven voor sites die aan inhoudimplementatie gerelateerde sitesystemen bieden. Zie het gedeelte Planning van hiërarchie in Configuration Manager in het onderwerp Sites en hiërarchieën plannen in Configuration Manager voor meer informatie.

U moet over een forestvertrouwensrelatie beschikken voor het ondersteunen van Configuration Manager-sites die zich in andere Active Directory-forests bevinden. Wanneer u een Configuration Manager-site installeert in een vertrouwde forest, vereist Configuration Manager geen aanvullende configuratiestappen. U moet er echter voor zorgen dat eventuele interveniërende firewalls en netwerkapparaten de netwerkpakketten die Configuration Manager vereist, niet blokkeren, dat naamomzetting tussen de forests werkt en dat u een account gebruikt dat over voldoende machtigingen beschikt om de site te installeren. Zie het gedeelte Plannen voor de communicatie tussen forests in Configuration Manager in het onderwerp Communicatie plannen in Configuration Manager voor meer informatie.

SQL Server moet zijn geïnstalleerd voordat u Setup uitvoert als u de Configuration Manager-centrale beheersite en de primaire site wilt installeren. U kunt SQL Server op een secundaire siteserver installeren voordat u Setup uitvoert of u kunt Setup zo instellen dat SQL Server Express wordt geïnstalleerd als onderdeel van de secondaire site-installatie. Zie de sectie van het onderwerp voor meer informatie over de ondersteunde versies van SQL Server voor de installatie van de site.No text is shown for link 'c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0'. The title of the linked topic might be empty.c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0#BKMK_SupConfigSQLDBconfig

Als u een nieuwe site wilt instellen in Configuration Manager, kunt u de Configuration Manager-installatiewizard gebruiken of een onbewaakte installatie uitvoeren via de scriptmethode voor installatie. Wanneer u de Configuration Manager-installatiewizard gebruikt, kunt u een primaire siteserver of centrale beheersite installeren. U installeert een secundaire site vanuit de Configuration Manager-console.

Zie de sectie Opdrachtregelopties gebruiken met Setup in dit onderwerp voor meer informatie over de opdrachtregelopties die beschikbaar zijn bij de installatie.

Zie de sectie Installaties zonder toezicht van Configuration Manager in dit onderwerp voor meer informatie over het uitvoeren van de installatie met een onbewaakt script.

System_CAPS_importantBelangrijk

Als Setup is voltooid, kunt u de installatiemap met de programmabestanden, de sitecode en de sitebeschrijving voor de site niet wijzigen. Als u de installatiemap met de programmabestanden, sitecode of sitenaam wilt wijzigen, moet u de site verwijderen. U moet deze vervolgens opnieuw installeren met de nieuwe waarden.

De volgende secties helpen u bij het installeren van een site met de installatiewizard.

Een centrale beheersite installeren

Gebruik een centrale beheersite om instellingen voor de volledige hiërarchie te configureren en om alle sites en objecten in de hiërarchie te controleren. U moet de centrale beheersite installeren voordat u de primaire site installeert die met de Configuration Manager-hiërarchie wordt verbonden. Als u een primaire site installeert voordat u de centrale beheersite installeert, kunt u de primaire site alleen met de Configuration Manager-hiërarchie verbinden door de primaire site te verwijderen, de centrale beheersite te installeren, de primaire site vervolgens opnieuw te installeren en door deze tot slot tijdens het installeren met de centrale beheersite te verbinden.

Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u echter een bestaande zelfstandige primaire site uitbreiden naar een hiërarchie die een nieuwe centrale beheersite omvat. Nadat u de nieuwe centrale beheersite hebt geïnstalleerd, kunt u aanvullende nieuwe primaire sites installeren. Zie het gedeelte Planning om een zelfstandige primaire Site uit te breiden in het onderwerp Sites en hiërarchieën plannen in Configuration Manager voor meer informatie.

Gebruik de volgende procedure voor het installeren van een centrale beheersite.

Een centrale beheersite installeren

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale beheerdersrechten op de siteservercomputer van de centrale beheersite.
    
    - Lokale beheerdersrechten op elke computer die als host fungeert voor een van de volgende items:
    
        - De sitedatabase
    
        - Een exemplaar van de SMS-provider voor de site
    
    - Sysadmin-rechten op het exemplaar van SQL Server dat als host voor de sitedatabase fungeert. Nadat de installatie is voltooid, moeten zowel het gebruikersaccount waarmee de installatie wordt uitgevoerd als het computeraccount van de siteserver sysadmin-rechten bevatten voor SQL Server. Het verwijderen van de sysadmin-rechten van deze accounts wordt niet ondersteund.
    
  2. Open Windows Verkenner op de computer met de centrale beheersite en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64.

  3. Dubbelklik op Setup.exe. De wizard Configuration Manager Setup wordt geopend.

  4. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  5. Selecteer op de pagina Aan de slag de optie Centrale beheersite voor Configuration Manager installeren, en klik op Volgende.

  6. Kies op de pagina Productcode of u Configuration Manager wilt installeren als een evaluatiekopie of als een volledige installatie. Voer uw productcode in voor de volledige installatie van Configuration Manager. Klik op Volgende.

    Als u Configuration Manager installeert als een evaluatiekopie, wordt de Configuration Manager-console na verloop van 180 dagen alleen-lezen, totdat u het product via de pagina Siteonderhoud in Setup activeert met een productsleutel.

  7. Lees en accepteer de licentievoorwaarden op de pagina Licentievoorwaarden voor Microsoft-software en klik vervolgens op Volgende.

  8. Lees en accepteer de licentievoorwaarden voor de vereiste software op de pagina Vereiste licenties en klik vervolgens op Volgende. Het installatieprogramma downloadt en installeert de software automatisch op sitesystemen of clients wanneer dit nodig is. U moet alle selectievakjes inschakelen voordat u doorgaat naar de volgende pagina.

  9. Geef op de pagina Vereiste downloads op of Setup de recentste vereiste te distribueren bestanden, taalpakketten en productupdates moet downloaden vanaf Internet of dat Setup eerder gedownloade bestanden moet gebruiken en klik vervolgens op Volgende. Als u eerder de bestanden had gedownload met behulp van de Setup Downloader, selecteert u Eerder gedownloade bestanden gebruiken en specificeert u de downloadmap. Zie de sectie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

    Notitie

    Als u eerder gedownloade bestanden gebruikt, controleert u of het pad naar de downloadmap de recentste versie van de bestanden bevat.

  10. Selecteer op de pagina Selectie van servertaal de talen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console en voor rapporten en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

  11. Selecteer op de pagina voor het selecteren van de clienttaal de talen die op de clientcomputers beschikbaar zijn, geef op of alle clienttalen moeten worden ingeschakeld voor mobiele apparaatclients en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als u een centrale beheersite installeert om een zelfstandige primaire site uit te breiden, selecteert u dezelfde clienttalen als die op de zelfstandige primaire site zijn geïnstalleerd.

  12. Specificeer de code en de naam voor de site op de pagina Site- en installatie-instellingen. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites in dit onderwerp voor meer informatie over sitecodenaamgeving, waaronder informatie over aanbevolen procedures en beperkingen.

  13. Geef de installatiemap op en of het installatieprogramma de Configuration Manager-console moet installeren op de lokale computer. Klik vervolgens op Volgende. Het mappad mag geen spaties of unicode-tekens bevatten.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    U kunt de installatiemap niet wijzigen nadat Setup is voltooid. Controleer of het schijfstation over voldoende schijfruimte beschikt voordat u doorgaat.

  14. Als u Configuration Manager gebruikt zonder servicepack, gaat u door met stap 15.

    Selecteer op de pagina Installatie van centrale beheersite de optie die van toepassing is op uw scenario:

    • Als u een centrale beheersite wilt installeren als de eerste site van een nieuwe hiërarchie, selecteert u Installeren als de eerste site in een nieuwe hiërarchie en vervolgens klikt u op Volgende om door te gaan.

    • Als u een centrale beheersite wilt installeren om een bestaande zelfstandige primaire site uit te breiden naar een hiërarchie, selecteert u de optie om een bestaande zelfstandige primaire site uit te breiden naar een hiërarchie, vervolgens geeft u de FQDN-naam op van de zelfstandige primaire siteserver en daarna klikt u op Volgende om door te gaan.

      Notitie

      Op de zelfstandige primaire site moet dezelfde versie van Configuration Manager worden uitgevoerd als de versie die u gebruikt voor het installeren van de centrale beheersite.

  15. Geef op de pagina Database-informatie de informatie voor de sitedatabaseserver op en de SQL Server Service Broker-poort (SSB) die SQL Server moet gebruiken. U moet een geldige poort opgeven die niet door andere sites of services wordt gebruikt en die niet wordt geblokkeerd door firewallbeperkingen.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Bij Configuration Manager zonder service pack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van de TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

    Notitie

    Service Broker wordt doorgaans geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken, maar andere poorten worden ook ondersteund.

    Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder servicepack of met SP1, klikt u op Volgende om door te gaan naar de pagina SMS-providerinstellingen.

    Klik, vanaf System Center 2012 R2 Configuration Manager, op Volgende om door te gaan naar de tweede pagina Databasegegevens waarop u de niet-standaardlocaties voor het gegevensbestand en het logboekbestand van SQL Server voor de sitedatabase kunt opgeven. Klik vervolgens op Doorgaan om door te gaan.

    Notitie

    De optie voor het opgeven van niet-standaard bestandslocaties is niet beschikbaar wanneer u een SQL Server-cluster gebruikt.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Prerequisite Checker voert geen controle uit voor vrije schijfruimte voor niet-standaardlocaties.

  16. Geef op de pagina SMS-providerinstellingen de FQDN-naam op voor de server die als host fungeert voor de SMS-provider en klik vervolgens op Volgende. U kunt bijkomende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie.

  17. Kies op de pagina Configuratie voor het programma voor kwaliteitsverbetering of u wilt deelnemen en klik vervolgens op Volgende.

  18. Controleer de instellingen op de pagina Samenvatting van instellingen en ga na of deze juist zijn. Klik op Volgende om Prerequisite Checker te starten en de gereedheid van de server voor de centrale beheersite te controleren.

  19. Klik, als er op de pagina voor de controle voorafgaande aan de installatie geen problemen worden vermeld, op Volgende om de centrale beheersite te installeren. Als Prerequisite Checker een probleem aantreft, klikt u op een item in de lijst voor gegevens over hoe u het probleem kunt oplossen. U moet alle items in de lijst die de status Fout hebben, oplossen voordat u doorgaat met de installatie. Klik na het oplossen van het probleem op Controle uitvoeren om de controle van vereiste software opnieuw te starten. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface. Zie Technische documentatie voor de Prerequisite Checker in Configuration Manager voor een volledig overzicht van de vereiste regels en beschrijvingen voor installatie.

  20. Het installatieprogramma geeft op de pagina Installatie de algehele installatiestatus weer. Wanneer Setup de installatie van de hoofdsiteserver voltooit, kunt u de wizard sluiten. Siteconfiguratie gaat door op de achtergrond.

    Notitie

    U kunt een Configuration Manager-console verbinden met de centrale beheersite voordat de site-installatie wordt voltooid, maar de console maakt verbinding met de site via een alleen-lezenconsole. Met de alleen-lezenconsole kunt u objecten en configuratie-instellingen weergeven, maar kunt u geen wijzigingen aanbrengen die na installatie van de site verloren kunnen gaan.

Een primaire siteserver installeren

Tijdens de installatie moet u kiezen of de primaire site lid wordt van een bestaande centrale beheersite of dat u deze installeert als een zelfstandige primaire site.

System_CAPS_importantBelangrijk

Wanneer u een Configuration Manager-hiërarchie maakt, moet u eerst de centrale beheersite installeren.

Wanneer u een nieuwe primaire site installeert in uw productieomgeving, configureert u de installatieopties in de wizard handmatig. Normaal gesproken, selecteert u alleen de optie Gangbare installatieopties gebruiken voor zelfstandige primaire site om een zelfstandige primaire site te installeren in uw testomgeving. Wanneer u deze optie selecteert, configureert Setup de site automatisch als een zelfstandige primaire site, waarbij het volgende wordt gebruikt: een standaardinstallatiepad, een lokale installatie van het standaardexemplaar van SQL Server voor de sitedatabase, een lokaal beheerpunt en een lokaal distributiepunt. Setup configureert de site met Engels en de weergavetaal van het besturingssysteem op de primairesiteserver als deze overeenkomt met een van de talen die door Configuration Manager worden ondersteund.

Gebruik een van de volgende procedures om een primaire site te installeren.

Een primaire site installeren die lid wordt van een bestaande Configuration Manager-hiërarchie

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale beheerdersrechten op de siteservercomputer van de centrale beheersite
    
    - Sysadmin-rechten op de sitedatabase van de centrale beheersite. Nadat de installatie is voltooid, moeten zowel het gebruikersaccount waarmee de installatie wordt uitgevoerd als het computeraccount van de siteserver sysadmin-rechten bevatten voor SQL Server. Het verwijderen van de sysadmin-rechten van deze accounts wordt niet ondersteund.
    
    - Lokale beheerdersrechten op de computer met de primaire siteserver
    
    - Lokale beheerdersrechten op elke computer die als host fungeert voor een van de volgende items op de primaire site:
    
        - De sitedatabase
    
        - Een exemplaar van de SMS-provider voor de site
    
        - Een beheerpunt voor de site
    
        - Een distributiepunt voor de site
    
    - Sysadmin-rechten op het exemplaar van SQL Server dat als host voor de sitedatabase fungeert. Nadat de installatie is voltooid, moeten zowel het gebruikersaccount waarmee de installatie wordt uitgevoerd als het computeraccount van de siteserver sysadmin-rechten bevatten voor SQL Server. Het verwijderen van de sysadmin-rechten van deze accounts wordt niet ondersteund.
    
    - Op rollen gebaseerde beheerdersrechten die gelijk zijn aan de beveiligingsrol Infrastructuurbeheerder of Volledige beheerder
    

    Notitie

    Setup configureert automatisch het afzenderadres voor het gebruik van het computeraccount voor de primaire siteserver. Dit account moet over de machtigingen Lezen, Schrijven, Uitvoeren en Verwijderen van het NTFS-bestandssysteem beschikken voor de map SMS\Inboxes\Despoolr.box\Receive op de centrale beheersiteserver. Het beveiligingbeleid moet bovendien zo zijn ingesteld, dat het over rechten van het type Deze computer via het netwerk benaderen beschikt op de centrale beheersite. Nadat Setup is voltooid, kunt u het account wijzigen in een Windows-gebruikersaccount als dat vereist is. U moet het account bijvoorbeeld in een Windows-gebruikersaccount wijzigen als uw centrale beheersite zich in een ander forest bevindt. Zie Plannen voor de communicatie tussen forests in Configuration Manager voor meer informatie over communicatievereisten via forestvertrouwensrelaties.

  2. Open Windows Verkenner op de computer van de nieuwe primaire site en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64.

  3. Dubbelklik op Setup.exe. De wizard Configuration Manager Setup wordt geopend.

  4. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  5. Selecteer op de pagina Aan de slag de optie Primaire site voor Configuration Manager installeren, controleer of Gangbare installatieopties gebruiken voor zelfstandige primaire site is uitgeschakeld en klik vervolgens op Volgende.

  6. Kies op de pagina Productcode of u Configuration Manager wilt installeren als een evaluatiekopie of als een volledige installatie. Voer uw productcode in voor de volledige installatie van Configuration Manager. Klik op Volgende.

    Als u Configuration Manager installeert als een evaluatiekopie, wordt de Configuration Manager-console na verloop van 180 dagen alleen-lezen, totdat u het product via de pagina Siteonderhoud in de installatiewizard activeert met een productsleutel.

  7. Lees en accepteer de licentievoorwaarden op de pagina Licentievoorwaarden voor Microsoft-software en klik vervolgens op Volgende.

  8. Lees en accepteer de licentievoorwaarden voor de vereiste software op de pagina Vereiste licenties en klik vervolgens op Volgende. Het installatieprogramma downloadt en installeert de software automatisch op sitesystemen of clients wanneer dit nodig is. U moet alle selectievakjes inschakelen voordat u doorgaat naar de volgende pagina.

  9. Geef op de pagina Vereiste downloads op of Setup de recentste vereiste te distribueren bestanden, taalpakketten en productupdates moet downloaden vanaf Internet of dat Setup eerder gedownloade bestanden moet gebruiken en klik vervolgens op Volgende. Als u eerder de bestanden had gedownload met behulp van de Setup Downloader, selecteert u Eerder gedownloade bestanden gebruiken en specificeert u de downloadmap. Zie de sectie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

    Notitie

    Als u eerder gedownloade bestanden gebruikt, controleert u of het pad naar de downloadmap de recentste versie van de bestanden bevat.

  10. Selecteer op de pagina Selectie van servertaal de talen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console en voor rapporten en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

  11. Selecteer op de pagina voor het selecteren van de clienttaal de talen die op de clientcomputers beschikbaar zijn, geef op of alle clienttalen moeten worden ingeschakeld voor mobiele apparaatclients en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

  12. Specificeer de code en de naam voor de site op de pagina Site- en installatie-instellingen. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites in dit onderwerp voor meer informatie over sitecodenaamgeving, waaronder informatie over aanbevolen procedures en beperkingen.

  13. Geef de installatiemap op en of het installatieprogramma de Configuration Manager-console moet installeren op de lokale computer. Klik vervolgens op Volgende. Het mappad mag geen spaties of unicode-tekens bevatten.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    U kunt de installatiemap niet wijzigen nadat Setup is voltooid. Controleer of het schijfstation over voldoende schijfruimte beschikt voordat u doorgaat.

  14. Selecteer op de pagina Primaire site-installatie de optie De primaire site lid maken van een bestaande hiërarchie, geef de FQDN-naam voor de centrale beheersite op en klik vervolgens op Volgende. Setup controleert of de primaire siteserver toegang heeft tot de centrale beheersiteserver en of de sitecode voor de centrale beheersite kan worden opgehaald met de beveiligingsreferenties van de beheergebruiker die Setup uitvoert.

  15. Geef op de pagina Database-informatie de informatie op voor de sitedatabaseserver op en de SQL Server Service Broker-poort (SSB) die SQL Server moet gebruiken en klik vervolgens op Volgende. U moet een geldige poort opgeven die niet door andere sites of services wordt gebruikt en die niet wordt geblokkeerd door firewallbeperkingen. Service Broker wordt doorgaans geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken, maar andere poorten worden ook ondersteund.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Met Configuration Manager zonder servicepack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

    Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder servicepack of met SP1, klikt u op Volgende om door te gaan naar de pagina SMS-providerinstellingen.

    Klik, vanaf System Center 2012 R2 Configuration Manager, op Volgende om door te gaan naar de tweede pagina Databasegegevens waarop u de niet-standaardlocaties voor het gegevensbestand en het logboekbestand van SQL Server voor de sitedatabase kunt opgeven. Klik vervolgens op Doorgaan om door te gaan.

    Notitie

    De optie voor het opgeven van niet-standaard bestandslocaties is niet beschikbaar wanneer u een SQL Server-cluster gebruikt.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Prerequisite Checker voert geen controle uit voor vrije schijfruimte voor niet-standaardlocaties.

  16. Geef op de pagina SMS-providerinstellingen de FQDN-naam op voor de server die als host fungeert voor de SMS-provider en klik vervolgens op Volgende. U kunt bijkomende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie.

  17. Kies op de pagina Communicatie-instellingen voor clientcomputer of alle sitesystemen zo moeten worden geconfigureerd dat deze alleen HTTPS-communicatie van clients accepteren of dat de communicatiemethode voor elke sitesysteemrol moet worden geconfigureerd en klik vervolgens op Volgende. Wanneer u Alle sitesysteemrollen accepteren alleen HTTPS-communicatie van clients selecteert, moet de clientcomputer over een geldig PKI-certificaat voor clientverificatie beschikken. Wanneer u Communicatiemethode configureren voor elke sitesysteemrol selecteert, kunt u Clients gebruiken HTTPS wanneer ze beschikken over een geldig PKI-certificaat en rollen met HTTPS-functionaliteit beschikbaar zijn kiezen. Dit garandeert dat de client een sitesysteem selecteert dat is geconfigureerd voor HTTPS als dat beschikbaar is. Zie PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager voor meer informatie over PKI-certificaatvereisten.

  18. Kies op de pagina Sitesysteemrollen of er een beheerpunt of een distributiepunt moet worden geïnstalleerd. Voer, wanneer dit voor de installatie is geselecteerd, de FQDN-naam voor het sitesysteem in en selecteer de clientverbindingsmethode. Klik op Volgende. Als u op de vorige pagina Alle sitesysteemrollen accepteren alleen HTTPS-communicatie van clients hebt geselecteerd, worden de clientverbindingsinstellingen automatisch geconfigureerd voor HTTPS en kunnen deze niet worden gewijzigd, tenzij u teruggaat en de instelling wijzigt.

    Notitie

    Het installatieaccount van het sitesysteem wordt automatisch geconfigureerd om het computeraccount van de primaire site te gebruiken voor het installeren van de sitesysteemrol. Als u een alternatief installatieaccount moet gebruiken voor externe sitesystemen, is het raadzaam om de rollen niet te selecteren in de installatiewizard en om deze later vanuit de Configuration Manager-console te installeren.

  19. Kies op de pagina Configuratie voor het programma voor kwaliteitsverbetering of u wilt deelnemen en klik vervolgens op Volgende.

  20. Controleer de instellingen op de pagina Samenvatting van instellingen en ga na of deze juist zijn. Klik op Volgende om Prerequisite Checker te starten voor het verifiëren van de gereedheid van de server voor de primaire site en voor gespecificeerde sitesysteemrollen.

  21. Klik, als er op de pagina voor de controle voorafgaande aan de installatie geen problemen worden vermeld, op Volgende om de primaire site en de geselecteerde sitesysteemrollen te installeren. Als Prerequisite Checker een probleem aantreft, klikt u op een item in de lijst voor gegevens over hoe u het probleem kunt oplossen. U moet alle items in de lijst die de status Fout hebben, oplossen voordat u doorgaat met de installatie. Klik na het oplossen van het probleem op Controle uitvoeren om de controle van vereiste software opnieuw te starten. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface. Zie Technische documentatie voor de Prerequisite Checker in Configuration Manager voor een volledig overzicht van de vereiste regels en beschrijvingen voor installatie.

  22. Het installatieprogramma geeft op de pagina Installatie de algehele installatiestatus weer. Wanneer het installatieprogramma de installatie van de hoofdsiteserver en het sitesysteem voltooit, kunt u de wizard sluiten. Siteconfiguratie gaat door op de achtergrond.

    Notitie

    U kunt een Configuration Manager-console verbinden met de primaire site voordat de site-installatie wordt voltooid, maar de console maakt verbinding met de site via een alleen-lezen console. Met de alleen-lezenconsole kunt u objecten en configuratie-instellingen weergeven, maar kunt u geen wijzigingen aanbrengen die na installatie van de site verloren kunnen gaan.

Een zelfstandige primaire site installeren

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale beheerdersrechten op de computer met de primaire siteserver
    
    - Lokale beheerdersrechten op elke computer die als host fungeert voor een van de volgende items:
    
        - De sitedatabase
    
        - Een exemplaar van de SMS-provider voor de site
    
        - Een beheerpunt voor de site
    
        - Een distributiepunt voor de site
    
    - Sysadmin-rechten op het exemplaar van SQL Server dat als host voor de sitedatabase fungeert. Nadat de installatie is voltooid, moeten zowel het gebruikersaccount waarmee de installatie wordt uitgevoerd als het computeraccount van de siteserver sysadmin-rechten bevatten voor SQL Server. Het verwijderen van de sysadmin-rechten van deze accounts wordt niet ondersteund.
    
  2. Open Windows Verkenner op de computer van de nieuwe primaire site en blader naar <ConfigMgrInstallationMedia>\SMSSETUP\BIN\X64.

  3. Dubbelklik op Setup.exe. De wizard Configuration Manager Setup wordt geopend.

  4. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  5. Selecteer op de pagina Aan de slag de optie Primaire site voor Configuration Manager installeren, controleer of Gangbare installatieopties gebruiken voor zelfstandige primaire site is uitgeschakeld en klik vervolgens op Volgende.

  6. Kies op de pagina Productcode of u Configuration Manager wilt installeren als een evaluatiekopie of als een volledige installatie. Voer uw productcode in voor de volledige installatie van Configuration Manager. Klik op Volgende.

    Als u Configuration Manager installeert als een evaluatiekopie, wordt de Configuration Manager-console na verloop van 180 dagen alleen-lezen, totdat u het product via de pagina Siteonderhoud in Setup activeert met een productsleutel.

  7. Lees en accepteer de licentievoorwaarden op de pagina Licentievoorwaarden voor Microsoft-software en klik vervolgens op Volgende.

  8. Lees en accepteer de licentievoorwaarden voor de vereiste software op de pagina Vereiste licenties en klik vervolgens op Volgende. Het installatieprogramma downloadt en installeert de software automatisch op sitesystemen of clients wanneer dit nodig is. U moet alle selectievakjes inschakelen voordat u doorgaat naar de volgende pagina.

  9. Geef op de pagina Vereiste downloads op of Setup de recentste vereiste te distribueren bestanden, taalpakketten en productupdates moet downloaden vanaf Internet of dat Setup eerder gedownloade bestanden moet gebruiken en klik vervolgens op Volgende. Als u eerder de bestanden had gedownload met behulp van de Setup Downloader, selecteert u Eerder gedownloade bestanden gebruiken en specificeert u de downloadmap. Zie de sectie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

    Notitie

    Als u eerder gedownloade bestanden gebruikt, controleert u of het pad naar de downloadmap de recentste versie van de bestanden bevat.

  10. Selecteer op de pagina Selectie van servertaal de talen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console en voor rapporten en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

  11. Selecteer op de pagina voor het selecteren van de clienttaal de talen die op de clientcomputers beschikbaar zijn, geef op of alle clienttalen moeten worden ingeschakeld voor mobiele apparaatclients en klik vervolgens op Volgende. Engels wordt standaard geselecteerd en kan niet worden verwijderd.

  12. Specificeer de code en de naam voor de site op de pagina Site- en installatie-instellingen. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites in dit onderwerp voor meer informatie over sitecodenaamgeving, waaronder informatie over aanbevolen procedures en beperkingen.

  13. Geef de installatiemap op en of het installatieprogramma de Configuration Manager-console moet installeren op de lokale computer. Klik vervolgens op Volgende. Het mappad mag geen spaties of unicode-tekens bevatten.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    U kunt de installatiemap niet wijzigen nadat Setup is voltooid. Controleer of het schijfstation over voldoende schijfruimte beschikt voordat u doorgaat.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als u Gangbare installatieopties gebruiken voor zelfstandige primaire site hebt geselecteerd, gaat u door met stap 17, de pagina CEIP-configuratie.

  14. Selecteer op de pagina Primaire site-installatie de optie De primaire site installeren als zelfstandige site en klik vervolgens op Volgende. Klik op Ja om te bevestigen dat u de site als een zelfstandige site wilt installeren.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Bij oudere versies dan Configuration Manager SP1 is het niet mogelijk om de zelfstandige primaire site lid te maken van een centrale beheersite nadat Setup is voltooid.

  15. Geef op de pagina Database-informatie de informatie op voor de sitedatabaseserver op en de SQL Server Service Broker-poort (SSB) die SQL Server moet gebruiken en klik vervolgens op Volgende. U moet een geldige poort opgeven die niet door andere sites of services wordt gebruikt en die niet wordt geblokkeerd door firewallbeperkingen. Service Broker wordt doorgaans geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken, maar andere poorten worden ook ondersteund.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Bij Configuration Manager zonder service pack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van de TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

    Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder servicepack of met SP1, klikt u op Volgende om door te gaan naar de pagina SMS-providerinstellingen.

    Klik, vanaf System Center 2012 R2 Configuration Manager, op Volgende om door te gaan naar de tweede pagina Databasegegevens waarop u de niet-standaardlocaties voor het gegevensbestand en het logboekbestand van SQL Server voor de sitedatabase kunt opgeven. Klik vervolgens op Doorgaan om door te gaan.

    Notitie

    De optie voor het opgeven van niet-standaard bestandslocaties is niet beschikbaar wanneer u een SQL Server-cluster gebruikt.

    System_CAPS_warningWaarschuwing

    Prerequisite Checker voert geen controle uit voor vrije schijfruimte voor niet-standaardlocaties.

  16. Geef op de pagina SMS-providerinstellingen de FQDN-naam op voor de server die als host fungeert voor de SMS-provider en klik vervolgens op Volgende. U kunt bijkomende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie.

  17. Kies op de pagina Communicatie-instellingen voor clientcomputer of alle sitesystemen zo moeten worden geconfigureerd dat deze alleen HTTPS-communicatie van clients accepteren of dat de communicatiemethode voor elke sitesysteemrol moet worden geconfigureerd en klik vervolgens op Volgende. Wanneer u Alle sitesysteemrollen accepteren alleen HTTPS-communicatie van clients selecteert, moet de clientcomputer over een geldig PKI-certificaat voor clientverificatie beschikken. Zie PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager voor meer informatie over PKI-certificaatvereisten.

  18. Kies op de pagina Sitesysteemrollen of er een beheerpunt of een distributiepunt moet worden geïnstalleerd. Voer, wanneer dit voor de installatie is geselecteerd, de FQDN-naam voor het sitesysteem in en kies de clientverbindingsmethode. Klik op Volgende. Als u op de vorige pagina Alle sitesysteemrollen accepteren alleen HTTPS-communicatie van clients hebt geselecteerd, worden de clientverbindingsinstellingen automatisch geconfigureerd voor HTTPS en kunnen deze niet worden gewijzigd, tenzij u teruggaat en de instelling wijzigt.

    Notitie

    Het installatieaccount van het sitesysteem wordt automatisch geconfigureerd om het computeraccount van de primaire site te gebruiken voor het installeren van de sitesysteemrol. Als u een alternatief installatieaccount moet gebruiken voor externe sitesystemen, is het raadzaam om de rollen niet te selecteren in de installatiewizard en om deze later vanuit de Configuration Manager-console te installeren.

  19. Kies op de pagina Configuratie voor het programma voor kwaliteitsverbetering of u wilt deelnemen en klik vervolgens op Volgende.

  20. Controleer de instellingen op de pagina Samenvatting van instellingen en ga na of deze juist zijn. Klik op Volgende om Prerequisite Checker te starten voor het verifiëren van de gereedheid van de server voor de primaire site en sitesysteemrollen.

  21. Klik, als er op de pagina voor de controle voorafgaande aan de installatie geen problemen worden vermeld, op Volgende om de primaire site en sitesysteemrollen te installeren. Als Prerequisite Checker een probleem aantreft, klikt u op een item in de lijst voor gegevens over hoe u het probleem kunt oplossen. U moet alle items in de lijst die de status Fout hebben, oplossen voordat u doorgaat met de installatie. Klik na het oplossen van het probleem op Controle uitvoeren om de controle van vereiste software opnieuw te starten. U kunt ook het bestand ConfigMgrPrereq.log openen in de systeemhoofdmap om de resultaten van de Prerequisite Checker te controleren. Het logboekbestand kan aanvullende informatie bevatten die niet is weergegeven in de gebruikersinterface. Zie Technische documentatie voor de Prerequisite Checker in Configuration Manager voor een volledig overzicht van de vereiste regels en beschrijvingen voor installatie.

  22. Het installatieprogramma geeft op de pagina Installatie de algehele installatiestatus weer. Wanneer het installatieprogramma de installatie van de hoofdsiteserver en het sitesysteem voltooit, kunt u de wizard sluiten. Siteconfiguratie gaat door op de achtergrond.

    Notitie

    U kunt een Configuration Manager-console verbinden met een primaire site voordat de site-installatie wordt voltooid, maar de console maakt verbinding met de site via een alleen-lezen console. Met de alleen-lezenconsole kunt u objecten en configuratie-instellingen weergeven, maar kunt u geen wijzigingen aanbrengen die na installatie van de site verloren kunnen gaan.

Een secundaire site installeren

Gebruik secundaire sites voor het beheren van de overdracht van implementatie-inhoud en clientgegevens over netwerken met een lage bandbreedte. U kunt een secundaire site beheren via een centrale beheersite of de bovenliggende primaire site van de secundaire site en deze worden dan ook regelmatig gebruikt op locaties die niet over een beheergebruiker met lokale beheerrechten beschikken. Nadat een secundaire site aan een primaire site is gekoppeld, is het niet mogelijk om deze naar een andere bovenliggende site te verplaatsen, tenzij u deze verwijdert en vervolgens opnieuw installeert op de nieuwe site.

De secundaire site vereist SQL Server voor de bijbehorende sitedatabase. Setup installeert automatisch SQL Server Express tijdens het installeren van de site als er geen lokaal exemplaar van SQL Server beschikbaar is. Voordat Setup start met het installeren van de secundaire site, wordt Prerequisite Checker uitgevoerd op de secundaire sitecomputer om de vereisten te controleren. Tijdens de installatie van de secundaire site, configureert Setup databasereplicatie met de bovenliggende primaire site. Daarnaast worden automatisch de sitesysteemrollen voor het distributiepunt en het beheerpunt op de secundaire site geïnstalleerd.

Notitie

Zie de sectie van het onderwerp voor meer informatie over ondersteunde versies van SQL Server voor secundaire sites.No text is shown for link 'c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0'. The title of the linked topic might be empty.c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0#BKMK_SupConfigSQLDBconfig

Notitie

Setup configureert de secundaire site automatisch voor het gebruik van de clientcommunicatiepoorten die op de bovenliggende primaire site zijn geconfigureerd.

Gebruik de volgende procedure om een secundaire site te maken.

Een secundaire site maken

  1. Controleer of de volgende beveiligingsrechten bestaan:

    - De beheergebruiker die de installatie van de secundaire site configureert in de Configuration Manager-console moet over op rollen gebaseerde beheerrechten beschikken die equivalent zijn aan de beveiligingsrol Infrastructuurbeheerder of Volledige beheerder.
    
    - Het computeraccount van de bovenliggende primaire site moet een Lokale beheerder op de secundaire siteservercomputer zijn.
    
    - Wanneer de secundaire site een eerder geïnstalleerd exemplaar van SQL Server gebruikt voor het hosten van de secundaire sitedatabase:
    
        - Het computeraccount van de bovenliggende primaire site moet over sysadmin-rechten beschikken voor het exemplaar van SQL Server op de secundaire siteservercomputer.
    
        - Het lokaal systeemaccount van de secundaire siteservercomputer moet over sysadmin-rechten beschikken voor het exemplaar van SQL Server op de secundaire siteservercomputer.
    
        - Nadat de installatie is voltooid, moeten beide computeraccounts van de siteserver sysadmin-rechten voor SQL Server bevatten. Het verwijderen van de sysadmin-rechten van deze accounts wordt niet ondersteund.
    
  2. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  3. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  4. Klik op het tabblad Start in de groep Site op Secundaire site maken. Hiermee opent u de wizard Secundaire site maken.

  5. Bevestig op de pagina Voordat u begint dat de primaire site die wordt vermeld, de site is waaraan u de secundaire site wilt toevoegen als een onderliggende site en klik vervolgens op Volgende.

  6. Geef op het tabblad Algemeen de volgende instellingen op:

    - **Sitecode**: Geef een sitecode op voor de secundaire site. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites in dit onderwerp voor meer informatie over sitecodenaamgeving, waaronder informatie over aanbevolen procedures en beperkingen.
    
    - **Naam siteserver**: Geef de FQDN-naam op voor de secundaire siteserver. Controleer of de server voldoet aan de vereisten voor secundaire site-installatie. Zie voor meer informatie over ondersteunde configuraties.No text is shown for link 'c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0'. The title of the linked topic might be empty.
    
    - **Sitenaam**: Geef een naam op voor de secundaire site.
    
    - **Installatiemap**: Geef de installatiemap op die op de secundaire server moet worden gemaakt.
    

    Klik op Volgende.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    U kunt op Overzicht klikken om de standaardinstellingen in de wizard te gebruiken en rechtstreeks naar de pagina Overzicht te gaan. Gebruik deze opties alleen wanneer u bekend bent met de instellingen in deze wizard. Grensgroepen worden niet aan het distributiepunt gekoppeld wanneer u de standaardinstellingen gebruikt. Als gevolg hiervan wordt het distributiepunt dat als een inhoudsbronlocatie op deze secundaire site is geïnstalleerd, niet gebruikt door clients. Zie de sectie Grensgroepen maken en configureren voor Configuration Manager in het onderwerp Grenzen en grensgroepen configureren in Configuration Manager voor meer informatie.

  7. Geef op de pagina Bronbestanden voor installatie de locatie op voor de installatiebestanden voor de secundaire site en klik vervolgens op Volgende. U kunt de bestanden van de bovenliggende site naar de secundaire site kopiëren, de bronbestanden vanaf een netwerklocatie gebruiken of bronbestanden gebruiken die lokaal al beschikbaar zijn op de secundaire siteserver.

    Wanneer u de optie De bronbestanden op de volgende netwerklocatie gebruiken of De bronbestanden op de volgende locatie op de secundaire sitecomputer gebruiken (veiligst) kiest, moet de locatie de submap Redist met de vereiste herdistribueerbare bestanden, taalpakketten en de recentste productupdates voor Setup bevatten. Gebruik het downloadprogramma voor Setup om de vereiste bestanden naar de map Redist te downloaden voordat u de secundaire site installeert. Het installeren van de secundaire site mislukt als de bestanden niet beschikbaar zijn in de map Redist. Zie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor meer informatie over het downloadprogramma voor het installatieprogramma.

    Notitie

    De map- of sharenaam die u kiest voor de installatiebronbestanden voor Setup mag alleen ASCII-tekens bevatten.

    System_CAPS_security Beveiliging Opmerking

    Het computeraccount voor de secundaire site moet NTFS-bestandssysteemmachtigingen van het type Lezen en machtigingen voor delen hebben voor de Setup-bronmap en -share. Vermijd het gebruik van beheernetwerkshares (zoals C$ en D$) omdat deze vereisen dat het computeraccount van de secundaire site een beheergebruiker op de externe computer is.

  8. Geef op de pagina SQL Server-instellingen op of de secundaire site SQL Server Express of een bestaand exemplaar van SQL Server voor de sitedatabase gebruikt en configureer vervolgens de bijbehorende instellingen.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Bij Configuration Manager zonder service pack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van de TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

    Installeer en configureer een lokale kopie van SQL Express op de secundaire sitecomputer

    - **SQL Server-servicepoort**: Geef de SQL Server-servicepoort op die voor SQL Server Express moet worden gebruikt. De servicepoort is standaard geconfigureerd voor het gebruik van TCP-poort 1433, maar u kunt een andere poort configureren.
    
    - **SQL Server Broker-poort**: Geef de SQL Server Broker-poort (SSB) op die voor SQL Server Express moet worden gebruikt. Service Broker is standaard geconfigureerd voor het gebruik van TCP-poort 4022, maar u kunt een andere poort configureren. U moet een geldige poort opgeven die niet door andere sites of services wordt gebruikt en die niet wordt geblokkeerd door firewallbeperkingen.
    
    System_CAPS_importantBelangrijk

    Vanaf Configuration Manager SP1 kan SQL Server Express 2012 door Configuration Manager worden geïnstalleerd zonder servicepack als onderdeel van een nieuwe secundaire site. Wanneer SQL Server Express 2012 door Configuration Manager wordt geïnstalleerd, moet u SQL Server Express vervolgens bijwerken naar een versie die wordt ondersteund voor gebruik met secundaire sites. Dit moet worden gedaan, omdat de versie van SQL Server Express die door Configuration Manager kan worden geïnstalleerd niet voldoet aan de huidige minimumvereisten.

    Vanaf System Center 2012 R2 Configuration Manager moet u, als de installatie van de nieuwe secundaire site niet kan worden voltooid, maar eerst de installatie van SQL Server Express 2012 wordt voltooid, dat exemplaar van SQL Server Express bijwerken voordat de secundaire site opnieuw door Configuration Manager kan worden geïnstalleerd.

    Zie voor een lijst met de SQL Server-versies die worden ondersteund door de verschillende versies van Configuration Manager.c1e93ef9-761f-4f60-8372-df9bf5009be0#BKMK_SupConfigSQLDBconfig

    Een bestaand exemplaar van SQL Server gebruiken

    - **SQL Server-FQDN**: Controleer de FQDN-naam voor de SQL Server-computer. U moet een lokaal SQL Server-exemplaar gebruiken voor het hosten van de secundaire sitedatabase en u kunt deze instelling niet wijzigen.
    
    - **SQL Server-exemplaar**: Geef het exemplaar van SQL Server op dat als de secundaire sitedatabase moet worden gebruikt. Laat deze optie leeg als u het standaardexemplaar wilt gebruiken.
    
    - **Naam van ConfigMgr-sitedatabase**: Geef de naam op die moet worden gebruikt voor de database van de secundaire site.
    
    - **SQL Server Broker-poort**: Geef de SQL Server Service Broker-poort (SSB) op die voor SQL Server moet worden gebruikt. U moet een geldige poort opgeven die niet door andere sites of services wordt gebruikt en die niet wordt geblokkeerd door firewallbeperkingen.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>De informatie die u op deze pagina invoert, wordt door Setup pas gevalideerd wanneer de installatie start. Controleer deze instellingen voordat u doorgaat.</P>
    
    
      </div>
    

    Klik op Volgende.

  9. Configureer op de pagina Distributiepunt de algemene distributiepuntinstellingen.

    - **Installeer en configureer IIS indien vereist door Configuration Manager**: Selecteer deze instelling om Configuration Manager IIS (Internet Information Services) op de server te installeren en configureren als dit nog niet is gebeurd. IIS moet op alle distributiepunten worden geïnstalleerd. Als IIS niet op de server is geïnstalleerd en u deze instelling niet selecteert, moet u IIS installeren voordat u het distributiepunt installeert.
    
    - Configureren hoe clientapparaten communiceren met het distributiepunt. Het gebruik van HTTP en HTTPS heeft voor- en nadelen. Zie de sectie [Aanbevolen beveiligingsprocedures voor inhoudsbeheer](gg699360\(v=technet.10\).md) in het onderwerp [Beveiliging en privacy voor inhoudbeheer in Configuration Manager](gg699360\(v=technet.10\).md) voor meer informatie.
    
      <div class="alert">
    
      <table>
      <colgroup>
      <col style="width: 100%" />
      </colgroup>
      <thead>
      <tr class="header">
      <th><img src="images/Mt131422.s-e6f6a65cf14f462597b64ac058dbe1d0-system-media-system-caps-important(TechNet.10).jpeg" title="System_CAPS_important" alt="System_CAPS_important" />Belangrijk</th>
      </tr>
      </thead>
      <tbody>
      <tr class="odd">
      <td><p>U moet HTTPS selecteren wanneer de bovenliggende primaire site is geconfigureerd om alleen via HTTPS te communiceren.</p></td>
      </tr>
      </tbody>
      </table>
    
      </div>
    
      Zie de sectie [Planning for Client Communications in Configuration Manager (Planning voor clientcommunicatie in Configuration Manager)](https://go.microsoft.com/fwlink/?linkid=234538) in het onderwerp [Communicatie plannen in Configuration Manager](gg712701\(v=technet.10\).md) voor meer informatie over clientcommunicatie naar het distributiepunt en andere sitesystemen.
    
    - **Clients toestaan anoniem verbinding te maken**: Deze instelling specificeert of het distributiepunt anonieme verbindingen van Configuration Manager-clients met de inhoudsbibliotheek zal toelaten.
    
      <div class="alert">
    
      <table>
      <colgroup>
      <col style="width: 100%" />
      </colgroup>
      <thead>
      <tr class="header">
      <th><img src="images/JJ906422.s-e6f6a65cf14f462597b64ac058dbe1d0-system-media-system-caps-icon-warning(SC.12).jpeg" title="System_CAPS_warning" alt="System_CAPS_warning" />Waarschuwing</th>
      </tr>
      </thead>
      <tbody>
      <tr class="odd">
      <td><p>Wanneer u een Windows Installer-toepassing implementeert op een Configuration Manager-client, downloadt Configuration Manager het bestand naar de lokale cache op de client en worden bestanden verwijderd nadat de installatie is voltooid. De Configuration Manager-client werkt de bronlijst van de Windows Installer bij voor de geïnstalleerde Windows Installer-toepassingen met het inhoudspad voor de inhoudsbibliotheek op gekoppelde distributiepunten. Als u op een later tijdstip de herstelactie uit <strong>Programma's toevoegen/verwijderen</strong> start op een Configuration Manager-client waarop Windows XP wordt uitgevoerd, probeert MSIExec om het inhoudspad te benaderen door gebruik te maken van een anonieme gebruiker. U moet de instelling <strong>Clients toestaan anoniem verbinding te maken</strong> gebruiken omdat het herstellen anders mislukt bij clients die Windows XP uitvoeren. Bij alle andere besturingssystemen maakt de client met behulp van het aangemelde gebruikersaccount verbinding met het distributiepunt.</p></td>
      </tr>
      </tbody>
      </table>
    
      </div>
    
    - Maak een zelfondertekend certificaat of importeer een PKI-clientcertificaat (Public Key Infrastructure) voor het distributiepunt. Het certificaat heeft de volgende doeleinden:
    
        - Het verifieert het distributiepunt naar een beheerpunt voordat het distributiepunt statusberichten verzendt.
    
        - Wanneer u het selectievakje **PXE-ondersteuning voor clients inschakelen** inschakelt op de pagina **PXE-instellingen**, wordt het certificaat verzonden naar computers die een PXE-opstartprocedure uitvoeren, zodat deze tijdens de implementatie van het besturingssysteem verbinding kunnen maken met een beheerpunt.
    
      Maak een zelfondertekend certificaat wanneer al uw beheerpunten in de site zijn geconfigureerd voor HTTP. Importeer een PKI-clientcertificaat wanneer uw beheerpunten zijn geconfigureerd voor HTTPS.
    
      Als u het certificaat wilt importeren, bladert u naar een PKCS \#12-bestand (Public Key Cryptography Standard) dat een PKI-certificaat bevat met de volgende vereisten voor Configuration Manager:
    
        - Het bedoelde gebruik moet clientverificatie omvatten.
    
        - De persoonlijke sleutel moet zijn ingeschakeld om te worden geëxporteerd.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Er zijn geen specifieke vereisten voor het onderwerp van het certificaat of de alternatieve naam voor het onderwerp (SAN); u kunt hetzelfde certificaat gebruiken voor meerdere distributiepunten.</P>
    
    
      </div>
    
      Zie [PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager](gg699362\(v=technet.10\).md) voor meer informatie over certificaatvereisten.
    
      Voor een voorbeeldimplementatie van dit certificaat raadpleegt u de sectie [Het clientcertificaat voor distributiepunten implementeren](gg682023\(v=technet.10\).md) in het onderwerp [Voorbeeld van stapsgewijze implementatie van de PKI-certificaten voor Configuration Manager: Windows Server 2008-certificeringsinstantie](gg682023\(v=technet.10\).md).
    
    - **Dit distributiepunt inschakelen voor voorbereide inhoud**: Selecteer deze instelling om het distributiepunt in te schakelen voor voorbereide inhoud. Wanneer u deze instelling hebt geselecteerd, kunt u het distributiegedrag configureren wanneer u inhoud distribueert. U kunt ervoor kiezen de inhoud altijd voor te bereiden op het distributiepunt, de initiële inhoud voor het pakket voor te bereiden, maar het normale inhouddistributieproces gebruiken wanneer er updates beschikbaar zijn voor de inhoud, of altijd het normale inhouddistributieproces te gebruiken voor de inhoud van het pakket.
    
  10. Geef op de pagina Stationsinstellingen de stationsinstellingen voor het distributiepunt op. U kunt maximum twee schijfstations configureren voor de inhoudsbibliotheek en twee schijfstations voor de pakketshare, hoewel Configuration Manager extra stations kan gebruiken wanneer de eerste twee de geconfigureerde stationsruimtereserve bereiken. U kunt op de pagina Stationsinstellingen de prioriteit configureren voor de stations en u kunt de resterende hoeveelheid schijfruimte op de afzonderlijke stations configureren.

    • Gereserveerde ruimte op station (MB): De waarde die u configureert voor deze instelling bepaalt de hoeveelheid vrije ruimte op een station voordat Configuration Manager een ander station kiest en verdergaat met het kopieerproces naar dat station. Inhoudsbestanden kunnen meerdere stations omvatten.

    • Inhoudslocaties: Geef de inhoudslocaties op voor de inhoudsbibliotheek en de pakketshare.Configuration Manager kopieert inhoud naar de primaire inhoudslocatie, totdat de hoeveelheid beschikbare schijfruimte wordt bereikt die voor Gereserveerde ruimte op station (MB) is opgegeven. De inhoudslocaties worden standaard ingesteld op Automatisch, waarbij de primaire inhoudslocaties wordt ingesteld op het schijfstation met de meeste schijfruimte ten tijde van de installatie en waarbij de secundaire locatie wordt ingesteld op het schijfstation waarop daarna de meeste schijfruimte beschikbaar is. Wanneer de primaire en secundaire stations de gereserveerde ruimte op station bereiken, selecteert Configuration Manager een ander beschikbaar station met de meeste vrije schijfruimte en gaat het verder met het kopieerproces.

  11. Geef op de pagina Inhoudsvalidatie op of de integriteit van inhoudsbestanden op het distributiepunt moet worden gevalideerd. Wanneer u inhoudsvalidatie op basis van een planning inschakelt, start Configuration Manager het proces op een gepland tijdstip en wordt alle inhoud op het distributiepunt gecontroleerd. U kunt ook de validatieprioriteit van de inhoud configureren. Als u de resultaten van het inhoudvalidatieproces wilt weergeven, vouwt u in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klikt u op het knooppunt Inhoudstatus. De inhoud van ieder pakkettype (bijvoorbeeld, toepassing, software-updatepakket en installatiekopie) wordt weergegeven.

  12. Beheer op de pagina Grensgroepen de grensgroepen waaraan dit distributiepunt is toegewezen. Tijdens inhoudsimplementatie moeten clients zich in een grensgroep bevinden die is gekoppeld met het distributiepunt als bronlocatie voor de inhoud. U kunt de optie Terugvalbronlocatie voor inhoud toestaan selecteren als u clients buiten deze grensgroepen in staat wilt stellen om terug te vallen op dit distributiepunt en het te gebruiken als een bronlocatie voor inhoud wanneer er geen voorkeursdistributiepunten beschikbaar zijn. Zie de sectie Planning voor de gewenste distributiepunten en terugval in het onderwerp Inhoudsbeheer plannen in Configuration Manager voor meer informatie over voorkeursdistributiepunten.

  13. Controleer de instellingen op de pagina Overzicht en klik vervolgens op Volgende om de secundaire site te installeren.

  14. Klik op de pagina Voltooiing op Sluiten om de wizard af te sluiten.

Tip

De Windows PowerShell-cmdlet New-CMSecondarySite voert dezelfde functie uit als deze procedure. Zie New-CMSecondarySite in de System Center 2012 Configuration Manager SP1-naslagdocumentatie voor cmdlets voor meer informatie.

De status van de secundaire site-installatie controleren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  3. Selecteer de secundaire siteserver om de installatiestatus te controleren en klik vervolgens op het tabblad Start in de groep Site op Installatiestatus weergeven.

  4. Controleer of de secundaire siteserver is voltooid.

    Notitie

    Wanneer u meer dan één secundaire site tegelijk installeert, worden de vereisten per afzonderlijke site gecontroleerd, waarbij de volgende site pas wordt gecontroleerd nadat het controleren van de vorige site is voltooid.

Een evaluatie-installatie bijwerken naar een volledige installatie

Als u Configuration Manager installeert als een evaluatiekopie, wordt de Configuration Manager-console na verloop van 180 dagen alleen-lezen, totdat u het product via de pagina Siteonderhoud in Setup activeert met een productsleutel. U kunt op elk gewenst tijdens of na afloop van de periode van 180 dagen een upgrade van de evaluatie-installatie naar een volledige installatie uitvoeren.

Notitie

Wanneer u een Configuration Manager-console verbindt met een evaluatie-installatie van Configuration Manager, geeft de titelbalk van de console het aantal resterende dagen weer voordat de evaluatie-installatie vervalt. Het aantal dagen wordt niet automatisch vernieuwd en wordt alleen bijgewerkt wanneer u een nieuwe verbinding met een site tot stand brengt.

Als u een evaluatie-editie van een Configuration Manager-centraalbeheersite of een primaire site wilt bijwerken naar een volledige editie, moet u de kopie van Setup uitvoeren die zich in de Configuration Manager-installatiemap op de siteserver bevindt. Omdat secundaire sites niet als evaluatie-installaties worden behandeld, hoeft een secundaire site niet te worden aangepast nadat de bovenliggende primaire site is bijgewerkt naar een volledige installatie.

Gebruik de volgende procedure om een evaluatie-installatie bij te werken naar een volledige installatie.

Een evaluatie-installatie bijwerken naar een volledige installatie

  1. Klik op de siteserver op Start en wijs Alle programma's aan. Wijs Microsoft System Center 2012 aan, klik op Configuration Manager en klik vervolgens op Configuration Manager-installatie.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Wanneer u Setup uitvoert vanaf installatiemedia, zijn de opties voor siteonderhoud niet beschikbaar.

  2. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  3. Selecteer op de pagina Aan de slag de optie Siteonderhoud uitvoeren of deze site resetten en klik op Volgende.

  4. Selecteer op de pagina Siteonderhoud de optie voor het converteren van de evaluatieversie naar de volledige productversie, voer een geldige productsleutel in en klik vervolgens op Volgende.

  5. Lees en accepteer de licentievoorwaarden op de pagina Licentievoorwaarden voor Microsoft-software en klik vervolgens op Volgende.

  6. Klik op de pagina Configuratie op Sluiten om de wizard te voltooien.

    Notitie

    Wanneer een Configuration Manager-console met de site is verbonden, terwijl u een upgrade van de site naar de volledige installatie uitvoert, geeft de titelbalk mogelijk aan dat het nog steeds een evaluatieversie betreft, totdat u opnieuw een verbinding tussen de console en de site tot stand brengt.

Opdrachtregelopties gebruiken met Setup

Er zijn tal van opties beschikbaar wanneer u de Configuration Manager Setup-opdracht uitvoert vanaf een opdrachtregel. Deze opties kunnen worden gebruikt voor het starten van een installatie op basis van een script of een upgrade, voor het testen van de geschiktheid van een site voor het uitvoeren een upgrade, voor het beheren van geïnstalleerde talen, enzovoort.

De volgende tabel biedt een lijst met opdrachtregelopties voor Setup. Zie de sectie Installaties zonder toezicht van Configuration Manager in dit onderwerp voor meer informatie over het gebruik van installatiescriptbestanden voor het uitvoeren van installaties zonder toezicht.

Opdrachtregeloptie

Beschrijving

/DEINSTALL

Hiermee verwijdert u de site. U moet Setup uitvoeren vanaf de siteservercomputer.

/DONTSTARTSITECOMP

Hiermee installeert u een site, maar voorkomt u dat de service Site Component Manager kan starten. De site is pas actief nadat de service Site Component Manager is gestart. De service Site Component Manager is verantwoordelijk voor het installeren en starten van de service SMS_Executive en aanvullende processen op de site. Nadat het installeren van de site is voltooid, worden door de service Site Component Manager, de service SMS_Executive en aanvullende processen geïnstalleerd die nodig zijn voor de werking van de site.

/HIDDEN

Hiermee verbergt u de gebruikersinterface tijdens de installatie. Deze optie moet in combinatie met de optie /SCRIPT worden gebruikt en het scriptbestand voor installatie zonder toezicht moet alle vereiste opties bevatten. Als dat niet het geval is, mislukt de installatie.

/NOUSERINPUT

Hiermee schakelt u gebruikersinvoer tijdens de installatie uit, terwijl de interface van de installatiewizard wordt weergegeven. Deze optie moet in combinatie met de optie /SCRIPT worden gebruikt en het scriptbestand voor installatie zonder toezicht moet alle vereiste opties bevatten. Als dat niet het geval is, mislukt de installatie.

/RESETSITE

Hiermee stelt u een site opnieuw in, waarbij de database en serviceaccounts voor de site opnieuw worden ingesteld. U moet Setup uitvoeren vanuit <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64 op de siteserver. Zie de sectie Een Site resetten in het onderwerp Site- en hiërarchieconfiguraties beheren voor meer informatie over het opnieuw instellen van de site.

/TESTDBUPGRADE <InstanceName\DatabaseName>

Hiermee voert u een test uit op een back-up van de sitedatabase om te controleren of deze geschikt is voor een upgrade. U moet de instantienaam en de databasenaam voor de sitedatabase opgeven. Als u alleen de databasenaam opgeeft, gebruikt Setup de standaardinstantienaam.

System_CAPS_importantBelangrijk

Het uitvoeren van deze opdrachtregeloptie wordt niet ondersteund voor uw productiesitedatabase. Dit leidt tot een upgrade van de sitedatabase en kan tot gevolg hebben dat uw site onbruikbaar wordt.

/UPGRADE

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later: Hiermee voert u een upgrade zonder toezicht van een site uit. Wanneer u /UPGRADE gebruikt, moet u ook de productsleutel opgeven, inclusief koppelstreepjes (-). Daarnaast moet u het pad opgeven naar de voor Setup vereiste bestanden die eerder zijn gedownload.

  • Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en System Center 2012 R2 Configuration Manager: Wanneer u /UPGRADE gebruikt, moet u ook de productsleutel opgeven, inclusief koppelstreepjes (-). Daarnaast moet u het pad opgeven naar de voor Setup vereiste bestanden die eerder zijn gedownload.

  • Vanaf System Center 2012 Configuration Manager met SP2: Wanneer u /UPGRADE gebruikt, hoeft u alleen de productcode op te geven om een evaluatieversie te converteren naar een volledige versie tijdens de upgrade. U hoeft niet de productcode op te geven om een volledige productversie te upgraden naar de nieuwe volledige productversie.

    Wanneer u /UPGRADE gebruikt, moet u ook de productsleutel opgeven, inclusief koppelstreepjes (-). Daarnaast moet u het pad opgeven naar de voor Setup vereiste bestanden die eerder zijn gedownload.

Voorbeeld: setupwpf.exe /UPGRADE xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx <pad naar externe componentbestanden>

Zie de sectie Downloadprogramma voor het installatieprogramma in dit onderwerp voor meer informatie over de voor Setup vereiste bestanden.

/SCRIPT <SetupScriptPath>

Hiermee voert u installaties zonder toezicht uit. Er is een Setup-initialisatiebestand vereist wanneer u de optie /SCRIPT gebruikt. Zie de sectie Installaties zonder toezicht van Configuration Manager in dit onderwerp voor meer informatie over het uitvoeren van installaties zonder toezicht.

/SDKINST <FQDN>

Hiermee installeert u de SMS-provider op de opgegeven computer. U moet de FQDN-naam voor de computer van de SMS-provider opgeven. Zie de sectie Sitesysteemrollen in Configuration Manager in het onderwerp Sitesystemen plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de SMS-provider.

/SDKDEINST <FQDN>

Hiermee verwijdert u de SMS-provider van de opgegeven computer. U moet de FQDN voor de computer van de SMS-provider opgeven.

/MANAGELANGS <LanguageScriptPath>

Hiermee beheert u de talen die op de eerder geïnstalleerde site worden geïnstalleerd. Als u deze optie wilt gebruiken, moet u Setup uitvoeren vanuit <ConfigMgrInstallationPath>\BIN\X64 op de siteserver en de locatie opgeven voor het taalscriptbestand dat de taalinstellingen bevat. Zie de sectie Opdrachtregelopties gebruiken voor het beheren van talen in dit onderwerp voor meer informatie over de beschikbare taalopties in het scriptbestand voor taalinstellingen.

/NODPCHECK

Vanaf System Center 2012 Configuration Manager met SP2. Tijdens een upgrade slaat deze switch de controle op vereisten voor distributiepunten over. Zorg ervoor dat de distributiepunten blijven voldoen aan de vereisten voor de nieuwe versie die u installeert.

Als u wilt valideren of deze controle is overgeslagen, zoekt u naar de volgende vermelding in ConfigMgrPrereq.log: INFO: Controle van de distributiepunten wordt overgeslagen als gevolg van de opdrachtregel

/NOMPCHECK

Vanaf System Center 2012 Configuration Manager SP2 slaat deze switch tijdens een upgrade de controle op vereisten voor beheerpunten over. Zorg ervoor dat de beheerpunten blijven voldoen aan de vereisten voor de nieuwe versie die u installeert.

Als u wilt valideren of deze controle is overgeslagen, zoekt u naar de volgende vermelding in ConfigMgrPrereq.log: INFO: Controle van de distributiepunten wordt overgeslagen als gevolg van de opdrachtregel

Opdrachtregelopties gebruiken voor het beheren van talen

Gebruik de opdrachtregeloptie /MANAGELANGS om Configuration Manager Setup uit te voeren voor het beheren van de talen die op een eerder geïnstalleerde centrale beheersite of primaire site worden ondersteund.

Als u de opdrachtregeloptie wilt gebruiken, moet u Setup uitvoeren vanuit <ConfigMgrInstallationPath>\Bin\X64 op de siteserver en een taalscriptbestand opgeven dat de taalinstellingen bevat. Gebruik bijvoorbeeld de volgende opdrachtsyntaxis: setupwpf.exe /MANAGELANGS <taalscriptbestand> 

U kunt de scriptbestandtaal gebruiken om de server- en clienttalen op te geven waarvoor u ondersteuning op een site wilt toevoegen of verwijderen. U kunt ook de talen voor mobiele apparaten beheren. In de volgende tabel zijn de scriptwaarden en beschikbare waarden voor het taalscriptbestand weergegeven.

Sectie

Sleutelnaam

Vereist

Waarden

Beschrijving

Identificatie

Actie

Ja

ManageLanguages

Hiermee beheert u server-, client- en mobiele clienttaalondersteuning op een site.

Opties

AddServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de servertalen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar.

AddClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de talen die beschikbaar zijn voor de clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar.

DeleteServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de te verwijderen talen die niet meer beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

DeleteClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de talen die u wilt verwijderen zodat deze niet meer beschikbaar zijn voor clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

MobileDeviceLanguage

Ja

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de clienttalen van het mobiele apparaat zijn geïnstalleerd.

PrerequisiteComp

Ja

0 of 1

0 = downloaden

1 = reeds gedownload

Hiermee specificeert u of de vereiste bestanden voor het installatieprogramma reeds zijn gedownload. Als u bijvoorbeeld de waarde 0 gebruikt, zal Setup de bestanden downloaden.

PrerequisitePath

Ja

<PathToSetupPrerequisiteFiles>

Hiermee specificeert u het pad naar de vereiste bestanden voor het installatieprogramma. Afhankelijk van de waarde van PrerequisiteComp gebruikt het installatieprogramma dit pad om de gedownloade bestanden op te slaan of om naar de eerder gedownloade bestanden te zoeken.

Installaties zonder toezicht van Configuration Manager

Als u een installatie zonder toezicht wilt uitvoeren voor een nieuwe Configuration Manager-centrale beheersite of primaire site, kunt u een script voor installatie zonder toezicht maken en Setup gebruiken met de opdrachtregeloptie /SCRIPT. Het script geeft hetzelfde type informatie die de Installatiewizard vraagt, behalve dat er geen standaardinstellingen zijn. Alle waarden moeten worden opgegeven voor de installatiesleutels die van toepassing zijn op het type installatie dat u gebruikt.

Notitie

U kunt het scriptbestand voor een installatie zonder toezicht gebruiken om een evaluatiesite bij te werken naar een volledige installatie van Configuration Manager.

Wanneer u Setup uitvoert om Configuration Manager te installeren via de gebruikersinterface, maakt Setup automatisch een script voor de installatie zonder toezicht voor u wanneer u de instellingen op de pagina Overzicht van de wizard bevestigt. Het script voor de installatie zonder toezicht bevat de instellingen die u in de wizard selecteert. Nadat het script is gemaakt, kunt dit aanpassen voor het installeren van andere sites in uw hiërarchie. Het script wordt gemaakt in %TEMP%\ConfigMgrAutoSave.ini. U kunt dit script vervolgens gebruiken voor het uitvoeren van een installatie zonder toezicht van Configuration Manager. Wanneer het script voor de installatie zonder toezicht wordt gemaakt, wordt dit ingevuld met de productsleutel die u tijdens het instellen hebt ingevoerd. U kunt hiertoe een geldige productsleutel of de waarde EVAL gebruiken wanneer u een evaluatieversie van Configuration Manager installeert. De productsleutelwaarde in het script wordt ingevuld, zodat de vereiste controle kan worden voltooid. Wanneer de daadwerkelijke installatie wordt gestart, wordt het automatisch gemaakte script opnieuw geschreven om de productsleutel waarde te wissen uit het script waarmee dit wordt gemaakt. Voordat u een script voor een installatie zonder toezicht van een nieuwe site gebruikt, kunt u dit bewerken en een geldige productsleutel of evaluatie-installatie van Configuration Manager opgeven.

Tip

In Configuration Manager zonder servicepack wordt Prerequisite Checker niet uitgevoerd voor een installatie zonder toezicht. Plan daarom het handmatig uitvoeren van Prerequisite Checker voordat u de installatie start. Vanaf Configuration Manager SP1 wordt Prerequisite Checker uitgevoerd voor een installatie zonder toezicht. Zie Technische documentatie voor de Prerequisite Checker in Configuration Manager voor meer informatie voor Prerequisite Checker.

U kunt Configuration Manager Setup zonder toezicht uitvoeren via een initialisatiebestand met de opdrachtregeloptie /SCRIPT. Installaties zonder toezicht worden ondersteund voor nieuwe installaties van een Configuration Manager-centrale beheersite, een primaire site en de Configuration Manager-console. Als u de /SCRIPT Setup-opdrachtregeloptie wilt gebruiken, moet u een initialisatiebestand maken en de naam van het initialisatiebestand opgeven na de /SCRIPT Setup-opdrachtregeloptie. De naam van het bestand moet de bestandsnaamextensie .ini bevatten. Wanneer u vanaf de opdrachtregel naar het Setup-initialisatiebestand verwijst, moet u het volledige pad naar het bestand opgeven. Als uw initialisatiebestand bijvoorbeeld Setup.ini heet en dit is opgeslagen in de map C:\Setup, typt u het volgende op de opdrachtregel:

setup /script c:\setup\setup.ini.

System_CAPS_security Beveiliging Opmerking

U moet over beheerdersreferenties beschikken om Setup uit te voeren. Wanneer u Setup uitvoert met een script voor een installatie zonder toezicht, start u de opdrachtprompt met Als administrator uitvoeren.

Het script bevat sectienamen, sleutelnamen en waarden. Welke sectiesleutelnamen vereist zijn, is afhankelijk van het installatietype waarvoor u een script gebruikt. De volgorde van de sleutels binnen secties en de volgorde van secties binnen het bestand zijn niet belangrijk. De sleutels zijn niet hoofdlettergevoelig. Wanneer u waarden voor sleutels opgeeft, moet de naam van de sleutel worden gevolgd door een gelijkteken (=) en de waarde voor de sleutel.

Sleutels voor een scriptbestand voor installatie zonder toezicht

Als u Setup zonder toezicht wilt uitvoeren, moet u de opdrachtregeloptie /SCRIPT opgeven en moet u het Setup-scriptbestand configureren met de vereiste sleutels en waarden. U moet de volgende vier secties configureren in het script bestand voor het installeren of configureren van een site: Identificatie, Opties, SQLConfigOptions en HierarchyOptions. Als u een site wilt herstellen moet u de volgende secties van het scriptbestand gebruiken: Identificatie en Herstel. Zie de sectie Scriptbestandsleutels voor herstel van sites zonder toezicht van het onderwerp Back-up en herstel in Configuration Manager voor meer informatie over back-up en herstel.

Gebruik de volgende secties als u uw script wilt maken voor installatie zonder toezicht. De tabellen geven een lijst van de beschikbare installatiescriptsleutels, de overeenkomstige waarden ervan, of ze al dan niet vereist zijn, voor welk type installatie ze worden gebruikt en een korte beschrijving voor de sleutel.

Een centralebeheersite installeren zonder toezicht

Gebruik de volgende sectie om een centraalbeheersite te installeren met een scriptbestand voor installatie zonder toezicht.

Sectie

Sleutelnaam

Vereist

Waarden

Details

Identificatie

Actie

Ja

InstallCAS

Hiermee installeert u een centrale beheersite

Opties

ProductID

Ja

xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx

of

Eval

Hiermee specificeert u de installatieproductcode van Configuration Manager, inclusief de streepjes. Voer Eval in om de evaluatieversie te installeren van Configuration Manager.

Sitecode

Ja

<SiteCode>

Hiermee specificeert u drie alfanumerieke tekens die de site in uw hiërarchie identificeren. Zie Naamgeving van Configuration Manager-sites voor meer informatie over sitecodebeperkingen.

SiteName

Ja

<SiteName>

Hiermee specificeert u de naam voor deze site.

SMSInstallDir

Ja

<ConfigMgrInstallationPath>

Hiermee specificeert u de installatiemap voor de programmabestanden van Configuration Manager.

SDKServer

Ja

<FQDN van SMS-provider>

Hiermee specificeert u de FDQN-naam voor de server die als host optreedt voor de SMS-provider.

U kunt bijkomende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie. Zie de sectie Sitesysteemrollen in Configuration Manager in het onderwerp Sitesystemen plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de SMS-provider.

PrerequisiteComp

Ja

0 of 1

0 = downloaden

1 = reeds gedownload

Hiermee specificeert u of de vereiste bestanden voor het installatieprogramma reeds zijn gedownload. Als u bijvoorbeeld de waarde 0 gebruikt, zal Setup de bestanden downloaden.

PrerequisitePath

Ja

<PathToSetupPrerequisiteFiles>

Hiermee specificeert u het pad naar de vereiste bestanden voor het installatieprogramma. Afhankelijk van de waarde van PrerequisiteComp gebruikt het installatieprogramma dit pad om de gedownloade bestanden op te slaan of om naar de eerder gedownloade bestanden te zoeken.

AdminConsole

Ja

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de Configuration Manager-console wordt geïnstalleerd.

JoinCEIP

Ja

0 of 1

0 = niet aanmelden

1 = aanmelden

Hiermee specificeert u of u zich aanmeldt voor het Programma voor kwaliteitsverbetering.

AddServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de servertalen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar.

AddClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de talen die beschikbaar zijn voor de clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar.

DeleteServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee wijzigt u een site nadat deze is geïnstalleerd.

Hiermee specificeert u de te verwijderen talen die niet meer beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

DeleteClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee wijzigt u een site nadat deze is geïnstalleerd.

Hiermee specificeert u de talen die u wilt verwijderen zodat deze niet meer beschikbaar zijn voor clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

MobileDeviceLanguage

Ja

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de clienttalen van het mobiele apparaat zijn geïnstalleerd.

SQLConfigOptions

SQLServerName

Ja

<SQLServerName>

Hiermee geeft u de naam op van de server of de naam van de geclusterde instantie die SQL Server uitvoert. Deze fungeert als host voor de sitedatabase.

DatabaseName

Ja

<SiteDatabaseName>

of

<InstanceName>\<SiteDatabaseName>

Hiermee geeft u de naam op van de SQL Server-database die moet worden gemaakt of gebruikt voor het installeren van de database van de centrale beheersite.

System_CAPS_importantBelangrijk

U moet de naam van het exemplaar en de naam van de sitedatabase opgeven als u het standaardexemplaar niet gebruikt.

Bij Configuration Manager zonder service pack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van de TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

SQLSSBPort

Nee

<SSBPortNumber>

Hiermee geeft u de SSB-poort (SQL Server Service Broker) op die de SQL Server gebruikt. Doorgaans is SSB geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken, maar andere poorten worden ondersteund.

Een primaire site installeren zonder toezicht

Gebruik de volgende sectie om een primaire site te installeren met een scriptbestand voor installatie zonder toezicht.

Sectie

Sleutelnaam

Vereist

Waarden

Details

Identificatie

Actie

Ja

InstallPrimarySite

Hiermee installeert u een primaire site.

Opties

ProductID

Ja

xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx

of

Eval

Hiermee specificeert u de installatieproductcode van Configuration Manager, inclusief de streepjes. Voer Eval in om de evaluatieversie te installeren van Configuration Manager.

Sitecode

Ja

<SiteCode>

Hiermee geeft u drie alfanumerieke tekens op die de site in uw hiërarchie identificeren. Zie Naamgeving van Configuration Manager-sites voor meer informatie over sitecodebeperkingen.

SiteName

Ja

<SiteName>

Hiermee specificeert u de naam voor deze site.

SMSInstallDir

Ja

<ConfigMgrInstallationPath>

Hiermee specificeert u de installatiemap voor de programmabestanden van Configuration Manager.

SDKServer

Ja

<FQDN van SMS-provider>

Hiermee geeft u de FDQN op voor de server die als host optreedt voor de SMS-provider.

U kunt bijkomende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie. Zie de sectie Sitesysteemrollen in Configuration Manager in het onderwerp Sitesystemen plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de SMS-provider.

PrerequisiteComp

Ja

0 of 1

0 = downloaden

1 = reeds gedownload

Hiermee specificeert u of de vereiste bestanden voor het installatieprogramma reeds zijn gedownload. Als u bijvoorbeeld de waarde 0 gebruikt, zal Setup de bestanden downloaden.

PrerequisitePath

Ja

<PathToSetupPrerequisiteFiles>

Hiermee specificeert u het pad naar de vereiste bestanden voor het installatieprogramma. Afhankelijk van de waarde van PrerequisiteComp gebruikt het installatieprogramma dit pad om de gedownloade bestanden op te slaan of om naar de eerder gedownloade bestanden te zoeken.

AdminConsole

Ja

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de Configuration Manager-console wordt geïnstalleerd.

JoinCEIP

Ja

0 of 1

0 = niet aanmelden

1 = aanmelden

Hiermee specificeert u of u zich aanmeldt voor het Programma voor kwaliteitsverbetering.

ManagementPoint

Nee

FQDN van de siteserver voor het beheerpunt>

Hiermee geeft u de FQDN-naam op van de server die als host fungeert voor de sitesysteemrol van het beheerpunt.

ManagementPointProtocol

Nee

HTTPS

of

HTTP

Hiermee geeft u het protocol op dat voor het beheerpunt moet worden gebruikt.

DistributionPoint

Nee

FQDN van het distributiepunt van de siteserver>

Hiermee geeft u het protocol op dat voor het beheerpunt moet worden gebruikt.

DistributionPointProtocol

Nee

HTTPS

of

HTTP

Hiermee geeft u het protocol op dat voor het distributiepunt moet worden gebruikt.

RoleCommunicationProtocol

Ja

EnforceHTTPS

of

HTTPorHTTPS

Hiermee stelt u in of alle sitesystemen zo moeten worden geconfigureerd dat deze alleen HTTPS-communicatie van clients accepteren of dat de communicatiemethode voor afzonderlijke sitesysteemrollen moet worden geconfigureerd. Wanneer u EnforceHTTPS selecteert, moet de clientcomputer over een geldig PKI-certificaat voor clientverificatie beschikken. Zie PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager voor meer informatie over PKI-certificaatvereisten.

ClientsUsePKICertificate

Ja

0 of 1

0 = niet gebruiken

1 = gebruiken

Hiermee specificeert u of clients een PKI-certificaat voor clients gebruiken voor het communiceren met sitesysteemrollen. Zie PKI-certificaatvereisten voor Configuration Manager voor meer informatie over PKI-certificaatvereisten.

AddServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de servertalen die beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar.

AddClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Hiermee specificeert u de talen die beschikbaar zijn voor de clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar.

DeleteServerLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS of JPN

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Gebruik deze sjabloon wanneer u een site wijzigen wilt nadat deze is geïnstalleerd.

Hiermee specificeert u de te verwijderen talen die niet meer beschikbaar zijn voor de Configuration Manager-console, -rapporten en Configuration Manager-objecten. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

DeleteClientLanguages

Nee

Voor System Center 2012 Configuration Manager zonder service pack: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE of TRK

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:: DUI, FRA, RUS, CHS, JPN, CHT, CSY, ESN, HON, ITA, KOR, NLD, PLK, PTB, PTG, ZWE, TRK of ZHH

Gebruik deze sjabloon wanneer u een site wijzigen wilt nadat deze is geïnstalleerd.

Hiermee specificeert u de talen die u wilt verwijderen zodat deze niet meer beschikbaar zijn voor clientcomputers. Engels is standaard beschikbaar en kan niet worden verwijderd.

MobileDeviceLanguage

Ja

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de clienttalen van het mobiele apparaat zijn geïnstalleerd.

SQLConfigOptions

SQLServerName

Ja

<SQLServerName>

Hiermee geeft u de naam van de server of de geclusterde instantie op die SQL Server uitvoert en die fungeert als host voor de sitedatabase.

DatabaseName

Ja

<SiteDatabaseName>

of

<InstanceName>\<SiteDatabaseName>

Hiermee geeft u de naam op van de SQL Server-database die moet worden gemaakt of gebruikt voor het installeren van de database van de primaire site.

System_CAPS_importantBelangrijk

U moet de naam van het exemplaar en de naam van de sitedatabase opgeven als u het standaardexemplaar niet gebruikt.

Bij Configuration Manager zonder service pack moet u, wanneer u de sitedatabase configureert voor gebruik van het standaardexemplaar van de SQL Server, de servicepoort van de SQL Server configureren voor gebruik van de TCP-poort 1433, de standaardpoort. Vanaf Configuration Manager SP1 kunt u een niet-standaard TCP-poort gebruiken voor het standaardexemplaar.

SQLSSBPort

Nee

<SSBPortNumber>

Hiermee geeft u de SSB-poort (SQL Server Service Broker) op die de SQL Server gebruikt. Doorgaans is SSB geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken, maar andere poorten worden ondersteund.

HierarchyExpansionOption

CCARSiteServer

Nee

<FQDN van de centrale beheersite>

Hiermee specificeert u de centrale beheersite waarmee een primaire site zal worden gekoppeld wanneer het lid wordt van de Configuration Manager-hiërarchie. U moet de centrale beheersite tijdens de installatie opgeven. Bij oudere versies dan Configuration Manager SP1 is het niet mogelijk om een zelfstandige primaire site lid te maken van een centrale beheersite nadat Setup is voltooid. 

CASRetryInterval

Nee

<Interval>

Hiermee geeft u het interval (in minuten) op waarna er wordt geprobeerd om verbinding met de centrale beheersite te maken nadat het tot stand brengen van een verbinding is mislukt. Als de verbinding met de centrale beheersite mislukt, wacht de primaire site bijvoorbeeld het aantal minuten dat u opgeeft voor CASRetryInterval, en probeert het dan opnieuw de verbinding te maken.

WaitForCASTimeout

Nee

<Time-out>

Hiermee geeft u de maximale time-outwaarde (in minuten) op voor het tot stand brengen van een verbinding tussen een primaire site en de centrale beheersite. Als het bijvoorbeeld mislukt om een verbinding tot stand te brengen tussen een primaire site en een centrale beheersite, probeert de primaire site op basis van de CASRetryInterval-waarde opnieuw om een verbinding met de centrale beheersite tot stand te brengen, totdat waarde voor de WaitForCASTimeout-periode is bereikt. U kunt een waarde opgeven van 0 tot 100.

Herstellen van een centrale beheersite zonder toezicht

Gebruik de volgende sectie om een centrale beheersite te herstellen met behulp van een scriptbestand voor Installatie zonder toezicht.

Sectie

Sleutelnaam

Vereist

Waarden

Details

Identificatie

Actie

Ja

RecoverCCAR

Herstelt een centrale beheersite

RecoveryOptions

ServerRecoveryOptions

Ja

1, 2 of 4

1 = Siteserver en SQL-server herstellen.

2 = Alleen siteserver herstellen.

4 = Alleen SQL Server herstellen.

Hiermee specificeert u of het installatieprogramma de siteserver, SQL Server of beide zal herstellen. De gekoppelde sleutels zijn vereist wanneer u de volgende waarde instelt voor de instelling ServerRecoveryOptions:

  • Waarde = 1: U hebt de mogelijkheid om een waarde op te geven voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

  • Waarde = 2: U hebt de mogelijkheid om een waarde op te geven voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

  • Waarde = 4: De sleutel BackupLocation is vereist wanneer u een waarde van 10 configureert voor de sleutel DatabaseRecoveryOptions. Hiermee wordt de sitedatabase uit de back-up hersteld.

DatabaseRecoveryOptions

Zie details

10, 20, 40, 80

10 = De sitedatabase uit de back-up herstellen.

20 = Gebruik een sitedatabase die handmatig wordt hersteld met behulp van een andere methode.

40 = Maak een nieuwe database voor de site. Gebruik deze optie wanneer er geen back-up van de sitedatabase beschikbaar is. Globale en sitegegevens worden hersteld via replicatie vanaf andere sites.

80 = Databaseherstel overslaan.

Hiermee geeft u op hoe de sitedatabase in SQL Server door Setup wordt hersteld. Deze sleutel is vereist wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 1 of 4.

ReferenceSite

Zie details

<ReferenceSiteFQDN>

Hiermee geeft u de primaire site op die de centrale beheersite gebruikt voor het herstellen van globale gegevens als de databaseback-up ouder is dan de retentieperiode voor het bijhouden van wijzigingen of wanneer u een site herstelt zonder back-up.

Wanneer u geen referentiesite opgeeft en de back-up ouder is dan de bewaarperiode voor het bijhouden van wijzigingen, worden alle primaire sites opnieuw geïnitialiseerd met de herstelde gegevens van de centrale beheersite.

Wanneer u geen referentiesite opgeeft en de back-up zich binnen de retentieperiode voor het bijhouden van wijzigingen bevindt, worden alleen de wijzigingen vanaf primaire sites gerepliceerd die van na de back-up dateren. Wanneer er conflicterende wijzigingen van verschillende primaire sites zijn, gebruikt de centrale beheersite de eerste die het ontvangt.

Deze sleutel is vereist wanneer de instelling DatabaseRecoveryOptions een waarde heeft van 40.

SiteServerBackupLocation

Nee

<PathToSiteServerBackupSet>

Hiermee geeft u het pad op naar de back-upset van de siteserver. Deze sleutel is optioneel wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 1 of 2. Geef een waarde op voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

BackupLocation

Zie details

<PathToSiteDatabaseBackupSet>

Hiermee geeft u het pad op naar de back-upset van de sitedatabase. De sleutel BackupLocation is vereist wanneer u een waarde van 1 of 4 configureert voor de sleutel ServerRecoveryOptions, en een waarde van 10 configureert voor de sleutel DatabaseRecoveryOptions.

Opties

ProductID

Ja

xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx

Eval

Hiermee specificeert u de installatieproductcode van Configuration Manager, inclusief de streepjes. Voer Eval in om de evaluatieversie te installeren van Configuration Manager.

Sitecode

Ja

<SiteCode>

Hiermee specificeert u drie alfanumerieke tekens die de site in uw hiërarchie identificeren. U moet de sitecode opgeven die site gebruikte voordat deze uitviel. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites van het onderwerp Install Sites and Create a Hierarchy for Configuration Manager voor meer informatie over sitecodebeperkingen.

SiteName

Nee

<SiteName>

Hiermee specificeert u de naam voor deze site.

SMSInstallDir

Zie details

< ConfigMgrInstallationPath>

Hiermee specificeert u de installatiemap voor de programmabestanden van Configuration Manager.

SDKServer

Zie details

<FQDN van SMS-provider>

Hiermee specificeert u de FDQN-naam voor de server die als host optreedt voor de SMS-provider. U moet de server opgeven die als host optrad voor de SMS-provider voorafgaand aan de fout.

U kunt aanvullende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie. Zie de sectie Sitesysteemrollen in Configuration Manager in het onderwerp Sitesystemen plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de SMS-provider.

PrerequisiteComp

Ja

0 of 1

0 = downloaden

1 = reeds gedownload

Hiermee specificeert u of de vereiste bestanden voor het installatieprogramma reeds zijn gedownload. Als u bijvoorbeeld de waarde 0 gebruikt, zal Setup de bestanden downloaden.

PrerequisitePath

Ja

<PathToSetupPrerequisiteFiles>

Hiermee specificeert u het pad naar de vereiste bestanden voor het installatieprogramma. Afhankelijk van de waarde van PrerequisiteComp gebruikt het installatieprogramma dit pad om de gedownloade bestanden op te slaan of om naar de eerder gedownloade bestanden te zoeken.

AdminConsole

Zie details

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee geeft u op of de Configuration Manager-console moet worden geïnstalleerd. Deze sleutel is vereist, behalve wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 4.

JoinCEIP

Ja

0 of 1

0 = niet aanmelden

1 = aanmelden

Hiermee specificeert u of u zich aanmeldt voor het Programma voor kwaliteitsverbetering.

SQLConfigOptions

SQLServerName

Zie details

<SQLServerName>

Hiermee geeft u de naam van de server of de geclusterde instantie op die SQL Server uitvoert en die fungeert als host voor de sitedatabase. U moet dezelfde server opgeven die als host optrad voor de sitedatabase voorafgaand aan de fout.

DatabaseName

Zie details

<SiteDatabaseName>

of

<InstanceName>\<SiteDatabaseName>

Hiermee geeft u de naam op van de SQL Server-database op die moet worden gemaakt of gebruikt voor het installeren van de database van de centrale beheersite. U moet dezelfde databasenaam opgeven die werd gebruikt voorafgaand aan de fout.

System_CAPS_importantBelangrijk

U moet de naam van het exemplaar en de naam van de sitedatabase opgeven als u het standaardexemplaar niet gebruikt.

SQLSSBPort

Zie details

<SSBPortNumber>

Hiermee geeft u de SSB-poort (SQL Server Service Broker) op die de SQL-server gebruikt. Doorgaans is SSB geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken. U moet dezelfde SSB-poort opgeven die werd gebruikt vóór de fout.

Herstellen van een primaire site zonder toezicht

Gebruik de volgende sectie om een primaire site te herstellen met behulp van een scriptbestand voor Installatie zonder toezicht.

Sectie

Sleutelnaam

Vereist

Waarden

Details

Identificatie

Actie

Ja

RecoverPrimarySite

Hiermee herstelt u een primaire site

RecoveryOptions

ServerRecoveryOptions

Ja

1, 2 of 4

1 = Siteserver en SQL Server herstellen.

2 = Alleen siteserver herstellen.

4 = Alleen SQL Server herstellen.

Hiermee specificeert u of het installatieprogramma de siteserver, SQL Server of beide zal herstellen. De gekoppelde sleutels zijn vereist wanneer u de volgende waarde instelt voor de instelling ServerRecoveryOptions:

  • Waarde = 1: U hebt de mogelijkheid om een waarde op te geven voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

  • Waarde = 2: U hebt de mogelijkheid om een waarde op te geven voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

  • Waarde = 4: De sleutel BackupLocation is vereist wanneer u een waarde van 10 configureert voor de sleutel DatabaseRecoveryOptions. Hiermee wordt de sitedatabase uit de back-up hersteld.

DatabaseRecoveryOptions

Zie details

10, 20, 40, 80

10 = De sitedatabase uit de back-up herstellen.

20 = Gebruik een sitedatabase die handmatig wordt hersteld met behulp van een andere methode.

40 = Maak een nieuwe database voor de site. Gebruik deze optie wanneer er geen back-up van de sitedatabase beschikbaar is.

80 = Databaseherstel overslaan.

Hiermee stelt u opties in op basis waarvan de sitedatabase in SQL Server door Setup wordt hersteld. Deze sleutel is vereist wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 1 of 4.

SiteServerBackupLocation

Nee

<PathToSiteServerBackupSet>

Hiermee geeft u het pad op naar de back-upset van de siteserver. Deze sleutel is optioneel wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 1 of 2. Geef een waarde op voor de sleutel SiteServerBackupLocation om de site te herstellen met behulp van een siteback-up. Als u geen waarde opgeeft, wordt de site opnieuw geïnstalleerd zonder dat deze wordt hersteld uit een back-upset.

BackupLocation

Zie details

<PathToSiteDatabaseBackupSet>

Hiermee geeft u het pad op naar de back-upset van de sitedatabase. De sleutel BackupLocation is vereist wanneer u een waarde van 1 of 4 configureert voor de sleutel ServerRecoveryOptions, en een waarde van 10 configureert voor de sleutel DatabaseRecoveryOptions.

Opties

ProductID

Ja

xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxx

of

Eval

Hiermee specificeert u de installatieproductcode van Configuration Manager, inclusief de streepjes. Voer Eval in om de evaluatieversie te installeren van Configuration Manager.

Sitecode

Ja

<SiteCode>

Hiermee specificeert u drie alfanumerieke tekens die de site in uw hiërarchie identificeren. U moet de sitecode opgeven die site gebruikte voordat deze uitviel. Zie de sectie Naamgeving van Configuration Manager-sites van het onderwerp Install Sites and Create a Hierarchy for Configuration Manager voor meer informatie over sitecodebeperkingen.

SiteName

Nee

<SiteName>

Hiermee specificeert u de naam voor deze site.

SMSInstallDir

Zie details

<ConfigMgrInstallationPath>

Hiermee specificeert u de installatiemap voor de programmabestanden van Configuration Manager.

SDKServer

Zie details

<FQDN van SMS-provider>

Hiermee specificeert u de FDQN-naam voor de server die als host optreedt voor de SMS-provider. U moet de server opgeven die als host optrad voor de SMS-provider voorafgaand aan de fout.

U kunt aanvullende SMS-providers voor de site configureren na de eerste installatie. Zie de sectie Sitesysteemrollen in Configuration Manager in het onderwerp Sitesystemen plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de SMS-provider.

PrerequisiteComp

Ja

0 of 1

0 = downloaden

1 = reeds gedownload

Hiermee specificeert u of de vereiste bestanden voor het installatieprogramma reeds zijn gedownload. Als u bijvoorbeeld de waarde 0 gebruikt, zal Setup de bestanden downloaden.

PrerequisitePath

Ja

<PathToSetupPrerequisiteFiles>

Hiermee specificeert u het pad naar de vereiste bestanden voor het installatieprogramma. Afhankelijk van de waarde van PrerequisiteComp gebruikt het installatieprogramma dit pad om de gedownloade bestanden op te slaan of om naar de eerder gedownloade bestanden te zoeken.

AdminConsole

Zie details

0 of 1

0 = niet installeren

1 = installeren

Hiermee specificeert u of de Configuration Manager-console wordt geïnstalleerd. Deze sleutel is vereist, behalve wanneer de instelling ServerRecoveryOptions een waarde heeft van 4.

JoinCEIP

Ja

0 of 1

0 = niet aanmelden

1 = aanmelden

Hiermee specificeert u of u zich aanmeldt voor het Programma voor kwaliteitsverbetering.

SQLConfigOptions

SQLServerName

Zie details

<SQLServerName>

Hiermee geeft u de naam van de server of de geclusterde instantie op die SQL Server uitvoert en die fungeert als host voor de sitedatabase. U moet dezelfde server opgeven die als host optrad voor de sitedatabase voorafgaand aan de fout.

DatabaseName

Zie details

<SiteDatabaseName>

of

<InstanceName>\<SiteDatabaseName>

Hiermee geeft u de naam op van de SQL Server-database op die moet worden gemaakt of gebruikt voor het installeren van de database van de centrale beheersite. U moet dezelfde databasenaam opgeven die werd gebruikt voorafgaand aan de fout.

System_CAPS_importantBelangrijk

U moet de naam van het exemplaar en de naam van de sitedatabase opgeven als u het standaardexemplaar niet gebruikt.

SQLSSBPort

Zie details

<SSBPortNumber>

Hiermee geeft u de SSB-poort (SQL Server Service Broker) op die de SQL Server gebruikt. Doorgaans is SSB geconfigureerd om TCP-poort 4022 te gebruiken. U moet dezelfde SSB-poort opgeven die werd gebruikt vóór de fout.

HierarchyExpansionOption

CCARSiteServer

Zie details

<SiteCodeForCentralAdministrationSite>

Hiermee geeft u de centrale beheersite op waaraan een primaire site wordt gekoppeld wanneer deze lid wordt van de Configuration Manager-hiërarchie. Deze instelling is vereist als de primaire site was gekoppeld aan een centrale beheersite vóór de fout. U moet de sitecode opgeven die werd gebruikt door de centrale beheersite vóór de fout.

CASRetryInterval

Nee

<Interval>

Hiermee geeft u het interval (in minuten) op waarna er wordt geprobeerd om verbinding met de centrale beheersite te maken nadat het tot stand brengen van een verbinding is mislukt. Bijvoorbeeld, als de verbinding met de centrale beheersite mislukt, wacht de primaire site gedurende het aantal minuten dat u voor CASRetryInterval hebt gespecificeerd, en doet vervolgens opnieuw een verbindingspoging.

WaitForCASTimeout

Nee

<Time-out>

Hiermee geeft u de maximale time-outwaarde (in minuten) op voor het tot stand brengen van een verbinding tussen een primaire site en de centrale beheersite. Bijvoorbeeld, als een poging van een primaire site om verbinding te maken met een centrale beheersite mislukt, doet de primaire site, met een tussenpoos gelijk aan het CASRetryInterval, een nieuwe poging om verbinding te maken met de centrale beheersite, totdat de WaitForCASTimeout-periode is bereikt. U kunt een waarde opgeven van 0 tot 100.

Sites en hiërarchieën uit bedrijf nemen

Om hiërarchieën uit bedrijf te nemen moet u aan de onderkant van de hiërarchie beginnen en vanaf daar omhoog werken. Verwijder secundaire sites die aan primaire sites zijn gekoppeld, verwijder daarna de primaire sites uit de centrale beheersite, en tot slot de centrale beheersite zelf. Gebruik de informatie in deze sectie om individuele sites te verwijderen of een hiërarchie van sites uit bedrijf te nemen.

Een secundaire site uit een hiërarchie verwijderen

U kunt secundaire sites niet verplaatsen naar of opnieuw toewijzen aan een nieuwe bovenliggende primaire site. Om een secundaire site uit een hiërarchie te verwijderen moet deze eerst verwijderd worden uit de direct bovenliggende site. Gebruik de wizard Secundaire site verwijderen in de Configuration Manager-console om de secundaire site te verwijderen. Wanneer u een secundaire site verwijdert, moet u kiezen of u deze wilt verwijderen of deïnstalleren:

  • De secundaire site verwijderen: Gebruik deze optie om een functionele secundaire site te verwijderen die toegankelijk is vanuit het netwerk. Deze optie maakt de installatie van Configuration Manager op de secundaire siteserver ongedaan, en verwijdert vervolgens alle informatie over de site en de daarbij behorende bronnen uit de Configuration Manager-hiërarchie. Als Configuration Manager SQL Server Express installeerde als onderdeel van de installatie van de secundaire site, zal Configuration Manager SQL Express deïnstalleren wanneer het de secundaire site deïnstalleert. Als SQL Server Express reeds geïnstalleerd was voordat u de secundaire site installeerde, zal Configuration Manager SQL Server Express niet deïnstalleren.

  • De secundaire site verwijderen: Gebruik deze optie als er sprake is van een van de volgende situaties:

    • De installatie van een secundaire site is mislukt.

    • De secundaire site blijft staan in de Configuration Manager-console nadat u deze site deïnstalleert.

    Deze optie verwijdert alle informatie over de site en de daarbij behorende bronnen uit de Configuration Manager-hiërarchie, maar Configuration Manager blijft geïnstalleerd staan op de secundaire siteserver.

    Notitie

    U kunt ook de Hierarchy Maintenance Tool en de optie /DELSITE gebruiken om een secundaire site te verwijderen. Zie Technische naslag voor het hulpprogramma voor hiërarchie-onderhoud (Preinst.exe) in Configuration Manager voor meer informatie.

Een secundaire site deïnstalleren of verwijderen

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert, beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Beheerrechten op de secundaire sitecomputer.
    
    - Lokale administratorrechten op de externe sitedatabaseserver voor de primaire site, als deze extern is.
    
    - De beveiligingsrol Infrastructuurbeheerder of Volledige beheerder op de bovenliggende primaire site.
    
    - Sysadmin-rechten op de sitedatabase van de secundaire site.
    
  2. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  3. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  4. Selecteer de secundaire siteserver die u wilt verwijderen.

  5. Klik op het tabblad Start, in de groep Site op Verwijderen.

  6. Selecteer op de pagina Algemeen of u de secundaire site wilt deïnstalleren of verwijderen, en klik vervolgens op Volgende.

  7. Verifieer de instellingen op de pagina Samenvatting en klik vervolgens op Volgende.

  8. Klik op de pagina Voltooiing op Sluiten om de wizard af te sluiten.

Een primaire site verwijderen

U kunt het Configuration Manager installatieprogramma uitvoeren om een primaire site te deïnstalleren waar geen secundaire site aan gekoppeld is. Voordat u een primaire site deïnstalleert, moet u het volgende overwegen:

  • Wanneer Configuration Manager-clients zich binnen de grenzen bevinden die op de site geconfigureerd zijn, en de primaire site deel uitmaakt van een Configuration Manager-hiërarchie, overweeg dan om de grenzen toe te voegen aan een andere primaire site binnen de hiërarchie voordat u de primaire site gaat deïnstalleren.

  • Wanneer de primaire siteserver niet langer beschikbaar is, moet u de Hierarchy Maintenance Tool op de centrale beheersite gebruiken om de primaire site uit de sitedatabase te verwijderen. Zie Technische naslag voor het hulpprogramma voor hiërarchie-onderhoud (Preinst.exe) in Configuration Manager voor meer informatie.

Gebruik de volgende procedure gebruiken om een primaire site te deïnstalleren.

Een primaire site deïnstalleren

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert, beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale administratorrechten op de server van centrale beheersite.
    
    - Lokale administratorrechten op de externe sitedatabaseserver voor de centrale beheersite, als deze extern is.
    
    - Sysadmin-rechten op de sitedatabase van de centrale beheersite.
    
    - Lokale administratorrechten op de computer van de primaire site.
    
    - Lokale administratorrechten op de externe sitedatabaseserver voor de primaire site, als deze extern is.
    
    - Gebruikersnaam die gekoppeld is aan de beveiligingsrol Infrastructuurbeheerder of Volledige beheerder op de centrale beheersite.
    
  2. Start het Configuration Manager installatieprogramma op de primaire siteserver door middel van een van de volgende methoden:

    - Klik op **Start** op **Configuration Manager Setup**.
    
    - Open Setup.exe vanuit \<*ConfigMgrInstallationMedia*\>\\SMSSETUP\\BIN\\X64.
    
    - Open Setup.exe vanuit \<*ConfigMgrInstallationPath*\>\\BIN\\X64.
    
  3. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  4. Selecteer op de pagina Aan de slag het item Een Configuration Manager-site deïnstalleren en klik vervolgens op Volgende.

  5. Specificeer op De Configuration Manager-site deïnstalleren of u de sitedatabase van de primaire siteserver wilt verwijderen en of u de Configuration Manager-console wilt verwijderen. Standaard verwijdert het installatieprogramma beide items.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als er een secundaire site aan de primaire site gekoppeld is, moet u eerst de secundaire site verwijderen voordat u de primaire site kunt deïnstalleren.

  6. Klik op Ja om het deïnstalleren van de Configuration Manager primaire site te bevestigen.

Een primaire site deïnstalleren die geconfigureerd is met gedistribueerde weergaven

Voordat u een onderliggende primaire site gaat deïnstalleren waarvan op de replicatiekoppeling gedistribueerde weergaven geconfigureerd zijn, moet u gedistribueerde weergaven in uw hiërarchie uitschakelen. Gebruik de volgende informatie om gedistribueerde weergaven uit te schakelen voordat u een primaire site gaat deïnstalleren.

Een primaire site deïnstalleren die geconfigureerd is met gedistribueerde weergaven

  1. Voordat u een primaire site deïnstalleert, moet u op elke koppeling in de hiërarchie tussen de centrale beheersite en een primaire site gedistribueerde weergaven uitschakelen.

  2. Bevestig, nadat u gedistribueerde weergaven op elke koppeling hebt uitgeschakeld, dat de herinitialisatie van de gegevens van de primaire site op de centrale beheersite voltooid is. U kunt de initialisatie van gegevens controleren wanneer u de koppeling bekijkt in het knooppunt Databasereplicatie van de werkruimte Bewaking van de Configuration Manager-console.

  3. Nadat de gegevens succesvol geherinitialiseerd zijn op de centrale beheersite, kunt u de primaire site deïnstalleren. Zie de sectie Een primaire site verwijderen van dit onderwerp als u een primaire site wilt verwijderen.

  4. Nadat de primaire site volledig gedeïnstalleerd is, kunt u gedistribueerde weergaven op koppelingen naar primaire sites herconfigureren.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als u de primaire site deïnstalleert voordat u gedistribueerde weergaven op elke site uitschakelt, of voordat de gegevens van de primaire site succesvol geherinitialiseerd zijn op de centrale beheersite, kan de replicatie van gegevens tussen primaire sites en de centrale beheersite mislukken. In dit scenario moet u gedistribueerde weergaven voor elke koppeling binnen uw hiërarchie uitschakelen en vervolgens, nadat de gegevens succesvol geherinitialiseerd zijn op de centrale beheersite, kunt u gedistribueerde weergaven opnieuw configureren.

De centrale beheersite verwijderen

U kunt Configuration Manager installatieprogramma uitvoeren om een centrale beheersite zonder onderliggende primaire sites te deïnstalleren. Gebruik de volgende procedure om de centrale beheersite te deïnstalleren.

Verwijderen van een centrale beheersite

  1. Controleer of de gebruiker met beheerdersrechten die het installatieprogramma uitvoert beschikt over de volgende beveiligingsrechten:

    - Lokale administratorrechten op de server van centrale beheersite.
    
    - Lokale administratorrechten op de sitedatabaseserver voor de centrale beheersite, wanneer de sitedatabaseserver niet geïnstalleerd is op de siteserver.
    
  2. Start het Configuration Manager installatieprogramma op de server van de centrale beheersite door middel van een van de volgende methoden:

    - Klik op **Start** op **Configuration Manager Setup**.
    
    - Open Setup.exe vanuit \<*ConfigMgrInstallationMedia*\>\\SMSSETUP\\BIN\\X64.
    
    - Open Setup.exe vanuit \<*ConfigMgrInstallationPath*\>\\BIN\\X64.
    
  3. Klik op de pagina Voordat u begint op Volgende.

  4. Selecteer op de pagina Aan de slag het item Een Configuration Manager-site deïnstalleren en klik vervolgens op Volgende.

  5. Specificeer op De Configuration Manager-site deïnstalleren of u de sitedatabase van de server van de centrale beheersite wilt verwijderen en of u de Configuration Manager-console wilt verwijderen. Standaard verwijdert het installatieprogramma beide items.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Als er een primaire site aan de centrale beheersite gekoppeld is, moet u eerst de primaire site verwijderen voordat u de centrale beheersite kunt deïnstalleren.

  6. Klik op Ja om het deïnstalleren van de Configuration Manager centrale beheersite te bevestigen.

Naamgeving van Configuration Manager-sites

Om de sites binnen een Configuration Manager-hiërarchie te identificeren en te beheren, gebruikt men sitecodes en sitenamen. In de Configuration Manager-console worden de sitecode en de sitenaam weergegeven in de notatie <site code> - <site name>. Elke sitecode die u in uw Configuration Manager-hiërarchie gebruikt moet uniek zijn. Als het Active Directory-schema wordt uitgebreid voor Configuration Manager, en sites gegevens publiceren, dan moeten de sitecodes die binnen een Active Directory-forest gebruikt worden, uniek zijn, ook als ze in een andere Configuration Manager\-hiërarchie gebruikt worden of als ze in eerdere installaties van Configuration Manager zijn gebruikt. Zorg ervoor dat u een goede planning maakt voor uw sitecodes en sitenamen voordat u uw Configuration Manager-hiërarchie in gebruik neemt.

Een sitecode en sitenaam specificeren

Tijdens het installeren van Configuration Manager wordt u gevraagd om een sitecode en sitenaam voor de centrale beheersite, en voor elke installatie van een primaire en secundaire site. De sitecode moet een unieke identificatie zijn voor elke Configuration Manager-site binnen de hiërarchie. Aangezien de sitecode in mapnamen wordt gebruikt, mag u nooit Windows-gereserveerde namen, zoals AUX, CON, NUL, of PRN, voor de sitecode gebruiken.

Notitie

Configuration Manager Het installatieprogramma controleert niet of de door u gespecificeerde sitecode reeds in gebruik is.

Om tijdens de installatie van Configuration Manager de sitecode voor een site in te voeren, moet u drie alfanumerieke karakters invoeren. Voor het specificeren van sitecodes zijn alleen de letters A t/m Z, cijfers 0 t/m 9, of combinaties daarvan toegestaan. De volgorde van letters of cijfers heeft geen effect op de communicatie tussen sites. Bijvoorbeeld, het is niet noodzakelijk om een primaire site de naam ABC te geven en een secundaire site de naam DEF.

De sitenaam is een beschrijvende naam voor de site. Gebruik alleen de standaardkarakters A t/m Z, a t/m z, 0 t/m 9, en het koppelteken (-) in sitenamen.

System_CAPS_importantBelangrijk

Het wijzigen van de sitecode of sitenaam na installatie wordt niet ondersteund.

Hergebruik van sitecodes

Sitecodes kunnen niet vaker dan eenmaal worden gebruikt binnen een Configuration Manager-hiërarchie voor een centrale beheersite of primaire sites. Als u een sitecode hergebruikt, loopt u het risico van conflicterende object-ID's in uw Configuration Manager-hiërarchie. U kunt de sitecode wel hergebruiken voor een secundaire site als deze niet langer gebruikt wordt in uw Configuration Manager-hiërarchie of in de Active Directory-forest.