Delen via


Upgradetaken voor Operations Manager

 

Gepubliceerd: maart 2016

Van toepassing op: System Center 2012 R2 Operations Manager, System Center 2012 - Operations Manager, System Center 2012 SP1 - Operations Manager

Het upgraden van een installatie van System Center Operations Manager 2007 R2 naar System Center 2012 – Operations Manager is een proces dat uit meerdere stappen bestaat. U kunt de bewakingsomgeving pas upgraden wanneer u precies begrijpt wat u bijwerkt, welke stappen vóór de upgrade nodig zijn en wat de gevolgen voor uw dagelijkse bedrijfsactiviteiten zijn.

Upgradefasen

Wanneer u een beheergroep met één server upgradet, voert u de upgrade uit op alle functies die op deze ene server zijn geïnstalleerd. Bij een upgrade van een gedistribueerde beheergroep worden de upgradetaken in een aantal fasen uitgevoerd.

Voor elk type van upgrade zijn een aantal taken voorafgaande aan de upgrade en een aantal taken na de upgrade vereist. De upgradefasen zijn:

Upgradefase

Beschrijving

Taken vóór de upgrade

Taken voorafgaande aan de upgrade moeten mogelijk vóór alle upgradefasen worden uitgevoerd. Zie Taken vóór de upgrade van Operations Manager voor meer informatie.

Het uitgangspunt voor een upgrade is een Operations Manager 2007 R2-topologie en ervoor zorgen dat alle hardware en software aan de ondersteunde configuraties voor System Center 2012 – Operations Manager voldoet.

Upgrade van secundaire beheerservers

Bij een upgrade van een gedistribueerde beheergroep upgradet u de secundaire beheerservers (met uitzondering van de Root Management-server), de gatewayservers en de agents. In welke volgorde u de agents upgradet, hangt ervan af hoe de agents zijn geïmplementeerd. Als u de agents handmatig hebt geïmplementeerd, upgradet u de agents vóór de beheerservers en gatewayservers. Als u agents met de wizard Computer- en apparaatbeheer (de detectiewizard) hebt geïnstalleerd, upgradet u de agents nadat u de beheerservers en gatewayservers hebt geüpgraded. Dit type agents staat bekend als agents die met een push-installatie zijn geïnstalleerd.

Upgrade van de beheergroep

Bij een upgrade van een gedistribueerde beheergroep, worden de Root Management-server (RMS), de operationele database, de datawarehouse-database en de beheergroep geüpgraded. Als de RMS niet aan de systeemvereisten voldoet, wordt de upgrade vanaf een secundaire beheerserver uitgevoerd.

Bij een upgrade van een beheergroep met één server, upgradet u eerst agents die handmatig zijn geïnstalleerd en vervolgens voert u de beheergroepupgrade uit. Agents die met een push-installatie zijn geïnstalleerd, kunnen worden geüpgraded nadat u de beheergroep hebt geüpgraded.

Optionele upgrade

Extra functies kunnen worden geüpgraded, waaronder Operations-consoles, webconsoles, rapportservers en ACS (Audit Collection Services).

Taken na de upgrade

Taken na de upgrade, zoals het inschakelen van meldingen, moeten worden uitgevoerd nadat u de upgrade hebt voltooid. Zie Taken die moeten worden uitgevoerd na het bijwerken van Operations Manager 2007 R2 voor meer informatie.

Upgraden met het Exchange 2010 Management Pack

Het Exchange 2010 Management Pack bevat de Correlation Engine, die doorgaans op hetzelfde systeem als de RMS van Operations Manager wordt geïnstalleerd. Voor een eenvoudige upgrade, waarbij System Center 2012 – Operations Manager door het systeem wordt ondersteund, hoeft u het Exchange 2010 Management Pack niet te wijzigen.

Voor een complexe upgrade, waarbij Operations Manager naar een ander systeem moet worden verplaatst, voert u een van de volgende handelingen uit:

  • Verwijder de installatie van het Exchange 2010 MP met het Windows Installer-pakket van het huidige systeem, upgrade Operations Manager naar het nieuwe systeem en voer het Windows Installer-pakket uit om het Exchange 2010 MP op het nieuwe systeem te installeren. Verwijder het Exchange 2010 MP niet uit de Operations-console.

  • Upgrade Operations Manager naar het nieuwe systeem en configureer de Correlation Engine van het Exchange 2010 MP zodat deze naar het nieuwe systeem verwijst door Microsoft.Exchange.Monitoring.CorrelationEngine.exe.config te bewerken. De standaardlocatie voor dit bestand is: C:\Program Files\Microsoft\Exchange Server\v14\Bin. Wijzig de waarde op de volgende regel zodat deze overeenkomt met de FQDN van het nieuwe Operations Manager-systeem:

    <add key="OpsMgrRootManagementServer" value="localhost" />

    Notitie

    Als de Correlation Engine van het Exchange 2010 MP in een cluster is geïnstalleerd, moet u het configuratiebestand op elk lid van het cluster bewerken.