Inleiding

Voltooid

Wanneer een ASP.NET Core-app een HTTP-aanvraag ontvangt, moet de code die de aanvraag verwerkt soms toegang hebben tot andere services. Een Blazor-onderdeel moet bijvoorbeeld toegang hebben tot een service waarmee gegevens uit een database worden opgehaald. ASP.NET Core maakt gebruik van een ingebouwde afhankelijkheidsinjectiecontainer (DI) om de services te beheren die een app gebruikt.

Voorbeeldscenario

Stel dat u een instapniveau ASP.NET Core-ontwikkelaar bent in een klein bedrijf. Uw team bouwt een nieuwe web-app. De vereisten voor het openen en weergeven van een welkomstbericht van een klant aan de gebruiker op de welkomstpagina. Uw teamleider heeft u gevraagd om de benodigde services te configureren voor toegang tot de gegevens, zodat deze kunnen worden gebruikt vanuit de webgebruikersinterfaceonderdelen.

Wat gaan we doen?

In deze module gebruikt u de .NET SDK om een standaard-ASP.NET Core-webtoepassing te maken. Nadat u ervoor hebt gezorgd dat deze correct wordt uitgevoerd, implementeert u een in-memory service om het welkomstbericht te genereren. Vervolgens gebruikt u de ingebouwde container voor afhankelijkheidsinjectie om de service waar nodig te injecteren.

Wat is het belangrijkste doel?

Aan het einde van de module kunt u een ASP.NET Core-webtoepassing maken die gebruikmaakt van de ingebouwde container voor afhankelijkheidsinjectie om services te beheren. U kunt ook de voordelen van het gebruik van afhankelijkheidsinjectie in een ASP.NET Core-app beschrijven.