Samenvatting
In deze module hebt u geleerd over vier gegevenstypen die u helpen om de gegevens die uw programma's gebruiken beter weer te geven om een probleem op te lossen. We zijn begonnen met het verkennen van matrices in Go, die, zoals u hebt opgemerkt, moeiteloos zijn. En als u in een andere taal programmeert, zijn ze niet te verschillend. Maar u moest leren hoe matrices werken om inzicht te krijgen in de andere drie gegevenstypen die we hebben verkend.
U hebt bijvoorbeeld geleerd dat een segment een eenvoudige gegevensstructuur is met een aanwijzer naar een onderliggende matrix en twee eigenschappen om de lengte en de capaciteit van die matrix te bepalen. U hoeft zich geen zorgen te maken over de grootte van een segment, omdat Go de grootte van de onderliggende matrix voor u uitbreidt. U hebt ook geleerd dat u met de slice-operator nieuwe sublicenties kunt maken en elementen uit een segment kunt verwijderen.
Vervolgens hebben we kaarten verkend. Dit is een gegevensstructuur die vergelijkbaar is met segmenten en matrices. Het verschil is dat een kaart bestaat uit een sleutel- of waardeelement waarbij de sleutel en waarden van een ander type kunnen zijn. U hebt ook een ingebouwde functie om snel elementen uit een kaart te verwijderen. Als u probeert toegang te krijgen tot een locatie vanaf een kaart die niet bestaat, genereert Go geen paniekfout.
Tot slot hebben we structs in Go verkend, een gegevenstype waarover we het in een toekomstige module blijven hebben. Een struct is een verzameling velden van verschillende typen die u kunt gebruiken om items uit een database weer te geven. U kunt structs ook converteren naar een JSON-indeling als u dit wilt doen.
In de komende modules blijven we deze gegevenstypen gebruiken om andere functies in Go te verkennen.